Naar aanleiding van de colleges van Rob van Gerwen in de cursus Kunst en het Kwaad ben ik geïnpireerd een deel van de lezing te wijden aan authenticiteit en vervalsing.

De waarde van een werk kan blijkbaar direct omslaan als een inherente eigenschap ervan aan het licht komt. Aan het werk zelf verandert echter niets. De waarde van een werk ligt dus niet in de beleving van het materiële ding, maar in de veronderstelde provenantie, herkomst. Een eigenaardige manier om naar een ding te kijken, het niet te waarderen om de vorm en/of kleur ervan, maar om te weten dat dat ding, het precies dát ding was, waar ooit een specifieke persoon in een specifieke tijd mee bezig was. Een perfecte kopie is hetzelfde ding, maar toch anders gewaardeerd. En zelfs dan alleen nog maar als er kennis is van het feit dat het een kopie is. Kunst zit tussen je oren.

Wittgenstein beschrijft een kunstwerk als een object in het licht van de eeuwigheid. Oftewel: een “essentie” van iets (dat kan alle vormen aannemen) zoals dat zich bevindt in de logische ruimte. Het is niet het ding zelf, het is er een vertoning van. En daarover kun je ook niet praten. Beschrijven is onmogelijk, omdat de beschrijving nooit ophoudt. De beschrijving zelf wordt onderdeel van de beschrijving en daarom blijft de beschrijving altijd onvoltooid. Je kunt het ding wel tonen, in een “afbeelding”, waarmee het een nieuw ding wordt. Een ding in het licht van de eeuwigheid zoals de maker daar ook onderdeel van is.

Wittgenstein stelt poezie tegenover de geschiedenis. Poëzie is universeel, streeft naar het algemene in het particuliere. Poëzie bevindt zich in de totale werkelijkheid, de logische ruimte. Geschiedenis is uitgesproken particulier en bevindt zich in “deze wereld”, één van de talloze mogelijke werelden in de logische ruimte.

Betekenis hangt sterk samen met waarde. We kennen een object een waarde toe op basis van wat het (voor ons) betekent. “Wat de gek ervoor geeft”, “hoeveel is het je waard?”. Wittgenstein stelt dat we soms van een ander moeten leren wat iets betekent. (Daarom zijn jullie ook hier natuurlijk.) “Oh yes,now it makes sense!” De dingen zelf veranderen niet, maar is het dan onze eigen reflectie in de dingen waarmee we veranderen dat we er waarde aan gaan toekennen?

Het veranderen van onze waardering van een onveranderlijk ding hangt samen met aspectwaarneming: we nemen waar op een andere manier omdat we op een detail van het totale ding meer letten. Maar soms is dat aspect niet een (direct) zichtbaar aspect en moet ons iets aangeleerd worden wat in ons hoofd tot dat ding gaat behoren, bijvoorbeeld provenantie. Vervolgens moeten we ons afvragen hoe authentiek dat aspect is, hoe “waar”. Waarop baseren we ons vertrouwen in die waarheid? Autisten ontbreekt het aan aspectwaarneming: ze zijn aspectblind. Ze hebben problemen met het optuigen van de context en het ding erin te doen verhouden tot die context.

De waarneming die afhankelijk is van een kennis-aspect is niet los te zien van het denken over de waarneming of het waargenomene. Dat betekent dat een oprechte en onbevooroordeelde waarneming nooit afhankelijk kan zijn van een kennis-aspect en de provenantie van een werk kan daarin dus ook geen rol spelen.

Wittgenstein stelt ook dat taal altijd in een bepaalde context moet worden begrepen, zo ook onze waarnemingen en de beschrijvingen die wij, talig of niet, aan dingen meegeven. Betekenis zit niet in de taal zelf, maar in het netwerk (de context) waarin die taal wordt geuit. Dat geldt ook voor afbeeldingen, vertoningen van dingen in het licht van de eeuwigheid.

We waarderen iets niet om de uiterlijke verschijning of de suggestie van “schoonheid”. Schoonheid is irrelevant. Waar we aan hechten is een spel met taal en context in hoe we onszelf zien in het werk. We bekijken onszelf nooit zoals we een ander bekijken. We zoeken bij een ander naar expressie om die ander te begrijpen. We hoeven nooit in de spiegel te kijken om te weten hoe we ons voelen, maar gaan daar bij anderen omgekeerd in te werk. Als we een kunstwerk bekijken zoeken we naar expressie, niet naar vorm.

“Hoe kunst moet zijn of wat de receptie van kunst in de praktijk is zijn twee verschillende vragen. Het gaat om dat laatste.” Als de kunstpraktijk zich laat leiden door de receptie wordt kunst geproduceerd met een praktische bedoeling en dat is tegen de aard van wat kunst zou moeten zijn in. De definitie van “kunst” is esthetisch genot. Niet meer sinds de Renaissance is kunst een strikt praktische aangelegenheid, of ter bedoeling van consumptie door een hoger wezen. De kunstmarkt oefent macht uit op de kunstwaardering, maar dat is extern aan de kunstpraktijk of een morele macht. (Damien Hirst, Studio Job)

Hoe verandert een vervalsing dan ons esthetisch genot van een kunstwerk? Wat als we niet weten dat de Mona Lisa die we speciaal in Parijs gaan bekijken een kopie is? Valsheid kan geen argument zijn voor esthetisch genot. Gegeven dat esthetisch genot de definitie is van wat kunst is, kan dat genot evengoed gegeven worden in valse vorm. (Denk aan de demon van Descartes: die is ons ook voortdurend aan het voorliegen, maar hoe beïnvloedt dat onze ervaring van de werkelijkheid? Willen we per se weten wat er achter het oppervlak van die werkelijkheid ligt?) Een kunstwerk aan de muur is het altijd alleen maar waard als de eigenaar er een verhaal bij kan opdissen. Is het verhaal in zichzelf dan al niet dat genot waard?

Als een kunstwerk een nutsobject wordt, met argumenten van een marktdynamiek, verliest het zijn kunststatus en wordt het een meubelstuk. Een kast om waarde in op te bergen. Kunnen we aan een kunstwerk/vervalsing aflezen wat de context van de totstandkoming van het werk is? Krijgen we inzicht in de politieke context, (de prijs van) het materiaal, de stijlinvloeden, de psychologische toestand van de maker, de intentie waarmee het gemaakt is? Voor beide soorten werken geldt van niet.

Een duplicaat van een kunstwerk vermindert de authenticiteit, of het aura, van het kunstwerk. Maar alleen als de waarnemer zich daarvan bewust is. Vervolgens kan het veelvuldige karakter van zo’n werk ook weer een nieuwe vorm van waardering oproepen bij de waarnemer. We willen in het werk ook direct de kunstenaar zien. Maar zoeken in het originele werk naar wat de kunstenaar bedoeld heeft is zinloos. We komen niet dichter bij de kunstenaar via een afbeelding, omdat een vervalsing ons precies dezelfde gedachtes kan geven. (De hand van de meester, Jasper Krabbé: wat is de beste vervalsing?)

Probeer objectief te kijken naar een werk: zie slechts kleur en vorm. Zie niet het afgebeelde, zie de afbeelding. Wat zien we als we naar kunst kijken? Wat waarderen we aan kunst? In zekere zin gaat kubisme (en later abstracte kunst) over het omarmen van de afbeelding. Om tot die afbeelding te komen moeten we eerst begrijpen wat het is dat we gebruiken om af te beelden, daarin is het kunstwerk altijd instrumenteel tussen werkelijkheid en representatie. Verlaten we de werkelijkheid, dan representeren we niets concreets meer, en gaan we daarin nog een stap verder, dan representeert het werk alleen nog zichzelf. Welke rol speelt dit in de handel in kunstwerken?

We zien onszelf en alles dat we waarnemen, wat we weten of meegemaakt hebben weerklinkt in het werk. Het werk nemen we waar én waarderen we als subjecten: we zijn “in gesprek” met het werk. Die subjectiviteit is gedeeltelijk mededeelbaar: hij valt uiteen in een gepast aanwijsbare gemeenschappelijke grond en een idiosyncratische niet-gemeenschappelijke grond. Sommige aspecten van het werk spreken tot iedereen in dezelfde vorm, en andere aspecten niet. Denk aan persoonlijke geschiedenis, voorkeuren of oordelen. Hoe dan ook bestaat het werk niet zonder het gesprek, al is dat slechts ten dele met anderen te voeren. Een aanzienlijk deel van het gesprek is tussen werk en waarnemer. In die zin is het werk een object dat leunt op het subject in al diens meervoudigheid. Een verouderde aanname was het omgekeerde: het kunstwerk is een subjectieve laag op een object.

Je kunt je afvragen wat waardevoller is, of wat een beter “gesprek” oplevert: een 17e eeuws landschap of een 20e eeuws abstract werk? Kopen we iets omdat het een goed gesprek oplevert, omdat het knap gemaakt is (“mooi” genoemd kan worden) of omdat de waarde van nu minder is dan de waarde van straks? Is een kunstwerk een representatie van waarde (representation of value)?

Het gesprek is alleszins niet de reden dat kunst duur is.

Kunst vandaag de dag is gemaakt om te verzamelen. In de middeleeuwen was de kunstenaar naamloos, en heette het ook nog geen kunst. Toen was het ambacht, een oprecht streven van de mens (en de maatschappij) om groots werk in naam van God te verrichten. De kunstenaar claimt zijn autonomie en zijn vakmanschap als handelswaar in de renaissance, na Cimabue en Giotto, met in de Hoge Renaissance het kunstenaarsideaal als uomo universale als culminatie. Te allen tijde is deze kunstenaar echter in dienst van iemand die zijn producten afneemt. Kunst maken doe je niet voor jezelf. Dat verandert als de rangen en standen door elkaar geschud worden, met de Franse Revolutie en de Industriële Revolutie. Dan komt het leven in de stad op gang en krijgt kunst een heel ander gezicht, met ingang van het Impressionisme. De functie van kunst schuift van een nutsartikel naar het object van esthetisch genot.