We zijn behoorlijk ongeschikt voor het bestaan, wij mensen. Niet alleen schieten we lichamelijk tekort, we zijn dientengevolge ook nog eens niet in staat om dingen écht te weten. Wat we weten leiden we af aan onze waarnemingen, en die zijn gemankeerd. Wat we denken te weten is slechts een combinatie van vooroordelen van onze zintuigen in combinatie met reeds aanwezige kennis, wat een recept is voor mislukking. We weten kort gezegd niks, dat maakt ons bestaan tragisch.

Nog tragischer is dat we in ons korte bestaan al die indrukken die we vergaard hebben niet effectief over kunnen dragen. Onze lichamen gaan vrij snel stuk. Als dit allemaal erg filosofisch klinkt dan is dat volkomen terecht, want ons lichaam dwingt ons tot nadenken over wie we zijn, wat we doen en waarom en hoe lang nog. De zin van het leven ligt niet binnen handbereik, maar misschien komen we daar ooit als we maar lang genoeg leven.

De verwoede pogingen die de mens doet om zich aan zijn biologische conditie te ontworstelen vinden hun oorsprong in de verbeelding, en dat is het terrein van de kunstenaars. Van daaruit lekt het door naar de wetenschap en ontstaat er een raakvlak en uitwisselingsgebied dat weer tot nieuwe inzichten, mogelijkheden, experimenten maar ook problemen leidt. Hoe ver mogen we gaan? Waar mogen we ons mee bemoeien, als het levende materie betreft? Dat is een belangrijk aspect van bio art, daar gaan we het zeker over hebben, maar eerst wat historische context.

Een prothesen god

Het menselijk lichaam is altijd technologisch geweest; of beter: technologie maakt ons mensen. Het onderscheidt ons van meer primitieve levensvomen.

“Met elk gereedschap perfectioneert de mens zijn eigen lichaamsdelen of heft hij de beperkingen er van op. De mens is, als het ware, een prothetische god geworden.” Sigmund Freud, Das Unbehagen in der Kultur, 1930.

We zijn niet alleen, in de woorden van Joop Goudsblom, “door en door sociale wezens,” we zijn ook door en door technologisch. Zonder het wapen, het wiel of het vuur waren we niet waar we nu zijn. En die ontwikkelingen zetten zich alleen maar voort. Onze hand, met opponeerbare duim, stelt ons in staat instrumenten dusdanig te manipuleren [hanteren, fr: maniple: handvol] dat we onze omgeving tot in de puntjes kunnen controleren. De technologie waar we ons vandaag de dag mee bedienen is er het resultaat van: verlengstukken van het menselijk lichaam waar dat tekort schiet. Kunt u mij niet horen op afstand, dan gebruiken we de telefoon. Kunt u mij niet zien, dan gebruiken we de webcam. Kunt u niet met uw blote handen de spareribs van de barbecue halen, dan gebruiken we de tang. Wilt u niet met geld over straat, dan gebruiken we de pinpas. Technologie is niet altijd electronisch of ingewikkeld, maar elke vorm van interactie met de omgeving die iets meer verlangt dan de blote handen. Manipuleren doen we al toenduizenden jaren en het heeft ons hier gebracht.

Recentelijk lijkt er meer aandacht te zijn voor de schaduwzijden van voortschrijdend inzicht en de mogelijkheden tot manipulatie. Tot op celniveau kunnen we ons bemoeien met levend weefsel, het repareren of verwijderen. Soms is dat fijn, denk aan een operatie. Maar als we levende personen kunnen ontwerpen lijkt er een grens overschreden. Schapen en muizen zijn al succesvol kunstmatig gekopieerd, maar voor de menselijke soort lijkt het magische aspect van bewustzijn een drempelwaarde. Daar mag je niet mee rommelen, of het nu uit religieuze overwegingen is of niet.

Kunstenaars gebruiken moderne technieken om mee te experimenteren, en uit dat experiment komen nieuwe inzichten voort. Dat experiment is inherent menselijk, we doen het de hele tijd en we boeken er ook voortgang in. Dat gaat steeds sneller.

“As we experience it today, the passage into a digital culture--with standard interfaces that require us to pound a keyboard and sit behind a desk staring at a screen--creates a physical trauma that amplifies the psychological shock generated by ever-faster cycles of technological invention, development, and obsolescence.”

— Eduardo Kac, Time Capsule (http://www.ekac.org/timcap.html)

Het is niet mijn bedoeling om de ethische grenzen van bio art te signaleren, maar om een illustratie te geven van hoe organisch materiaal in de artistieke praktijk een rol van betekenis krijgt. Gaandeweg zal deze verkenning ons iets leren over onszelf, we doen aan een stukje introspectie, omdat deze kunstvorm zo dichtbij komt.

Visies op het lichaam

De mate waarin het geoorloofd lijkt om iets met het lichaam te ondernemen wordt bepaald door de visie die op dat lichaam bestaat. “In den beginne” was het lichaam een kado, een tempel. We kregen het in bruikleen zoals we ook over de aarde slechts rentmeester mochten zijn.

“Of weet u niet dat uw lichaam een tempel is van de heilige Geest, die in u woont en die u ontvangen hebt van God, en weet u niet dat u niet van uzelf bent? U bent gekocht en betaald, dus bewijs God eer met uw lichaam.” — 1 Korintiërs 6:19-20

Franciscus beschrijft zijn lichaam als Broeder Ezel. In het Engels nog iets leuker: Brother Ass. Dat lichaam is een blok aan het been, een hindernis. We moeten het uitzitten, zegt Franciscus. Die ezel wil van alles, is koppig, verdient soms een wortel en soms slaag. C.S. Lewis schrijft: “Ass is exquisitely right because no one in his senses can either revere or hate a donkey. It is a useful, sturdy, lazy, obstinate, patient, lovable and infuriating beast; deserving now a stick and now a carrot; both pathetically and absurdly beautiful. So the body.”

Andere christenen noemen het lichaam een “zak stront”, wormenvoedsel, vies, genant, bron van niets dan verleidingen voor slechte mensen en vernederingen voor de goeden. Het lichaam is hoe dan ook een probleem, maar je hebt het ermee te doen.

Sinds het lichaam en de broncode van het DNA langzaam maar zeker ontraadseld worden ontstaat er ook een mogelijkheid om aan die erbarmelijke staat van het lichaam iets te doen. Wetenschappers en bio-kunstenaars zoeken hier, in tandem, te grenzen op van wat kan.

“The high-profile role of computational biology — or ‘’bioinformatics’’— in the mapping of the human genome has increasingly meant that biology is becoming indissociable from computer science. In addition, the so-called post-genomic fields, such as proteomics, structural genomics, and pharmacogenomics, are all contingent upon the latest developments in computer hardware and software.”

Signs of Life : Bio Art and Beyond, edited by Eduardo Kac, MIT Press, 2007.

Aangezien we onze geschiktheid om met de natuur om te gaan al sinds mensheugnis aan het verbeteren zijn, met allerlei prothesen, lijkt het geoorloofd om dat door te trekken in manipulatie van het menselijk lichaam. Dan gaat het niet over esthetische of cosmetische aanpassingen als tatoeages, scarification of plastische chirurgie, maar om fundamentele experimenten met het lichaam. Sommige kunstenaars gaan zelfs zover dat ze het lichaam overbodig verklaren. Transplantatie van het bewustzijn naar een machine zou beter zijn. Dit is natuurlijk voer voor science-fiction, maar science-fiction wordt niet zelden science-fact.

Een contrasterende blik is het monistische uitgangspunt, en dan zijn we toch in de filosofie verzeild. Monisme stelt dat er alleen materie is, en dat de geest het gevolg is van die materiële toestand. Dualisme, de tegenstrever van monisme, stelt dat de geest los van het lichaam bestaat. Zouden we vanuit onze lichamelijkheid de geest kunnen overbrengen, dan bewijst dat dualisme, maar voor geen van beide opvattingen is afdoende bewijs en die overdracht is vooralsnog fictie. Wel proberen we, tot het daadwerkelijk verlaten kan worden, het lichaam te verbeteren.

Leven is worden

“…nee, ik was een mens, een taai skelet met tweeëndertig tanden, twee handen en een tragisch intellect dat met een angst voor klokken was behept.”

— Menno Wigman, Dit is mijn dag, 2004.

Fundamenteel voor bio art is de vraag naar het leven, waar het uit bestaat, hoe het bestaat. Onze lichamen dragen dat leven, en al het levende weefsel in de wereld heeft die eigenschap gemeen. Zouden we het leven op micro-niveau kunnen begrijpen, dan kunnen we daarmee ook aan de slag in het menselijk lichaam. Dat komt natuurlijk ook voort uit de vraag wat het is om een mens te zijn. Hier speelt een tweede complicerende factor, één die elke wetenschapper die zich bezig houdt met het aftakelende lichaam bezig houdt, en dat is de dimensie tijd. Daaraan zitten wij vastgeklonken, we kunnen er niet van los. Over tijd groeit ons lichaam en breekt het zichzelf ook weer af. Onze lichamen bestaan uit cellen die allemaal samenwerken maar ook allemaal een voor een kapot gaan en afgevoerd worden. Wonderbaarlijk genoeg overleven wij dat voortdurende verval, blijven we samenhangend, maar uiteindelijk wordt ons materiaal te zwak en leggen we toch het loodje. Dit komt door de tijd, die veroorzaakt een steeds verder toenemende warboel in alle materie: entropie. Die entropie keren is een uitdaging voor wetenschappers. Christopher Nolans Tenet ging erover. Op basis van dit begrip van het menselijk lichaam moeten we dus concluderen dat het mens-zijn niet zozeer een zijn is, maar meer een worden. We zijn de hele tijd aan het veranderen. In die doorlopende verandering (en aftakeling) schuilt onze menselijke conditie. Dit perspectief is ook leidend in bio art, omdat het zich bezig houdt met bewegingen op moleculair niveau die kenmerkend zijn voor leven en dat alleen in tijd kan bestaan.

Een gesuggereerde oplossing voor dit aftakelen doorheen de tijd is het lichaam te bevriezen, zogeheten cryogenetica. Er liggen daadwerkelijk mensen in vrieskisten, maar de vraag is of die manier van conserveren bewaart of juist stukmaakt. De eerste moet nog ontwaken.

Eén van de ingevrorenen kennen we onder de naam FM2030 (Fereidoun M. Esfandiary), een Iraanse filosoof die in 2000 overleed aan alvleesklierkanker. Hij ligt opgeborgen bij Alcor in Arizona, wachtend tot de techniek ver genoeg gevorderd is om hem weer te reanimeren. Kunstenaars en wetenschappers blijven hiernaar zoeken, de resultaten van kunstenaars dienen als metingen. Over en weer ontstaan ideeën en inzichten, noodzakelijkerwijs in een proces van vallen en opstaan. Kunstenaars zijn hierin essentieel, omdat ze buiten kaders denken en treden. Kunst en inzicht is hier ook voortdurend aan het “worden”.

Human, transhuman, posthuman

In april 2000 wordt SymbioticA opgericht door twee kunstenaars (Oron Catts en Ionat Zurr), een biologe (Miranda Grounds) en een neurowetenschapper (Stuart Bunt). Ze omschrijven zichzelf als een laboratorium dat door kunstenaars wordt gerund. onderzoek richt zich respectievelijk op weefselculturen, spierherstel en ruggemergletsel en -herstel. Uit hun onderzoek zou een methode of techniek kunnen worden ontwikkeld die regeneratie of herstel van biologisch materiaal mogelijk maakt, waarmee de levensduur van het vergankelijke mensenlichaam wordt opgerekt. Ze noemen het zelf “creative bioresearch”. Met dit onderzoek worden stappen gezet in het geleidelijk aan verlaten van het lichaam, naar iets dat posthumanisme wordt genoemd. Dit is een filosofische term en discipline die zich bezighoudt met onderzoek naar de mens voorbij het menselijk lichaam. Uiteindelijk, is de verwachting, kan dat lichaam verlaten worden. De situatie die dan optreedt is nog onduidelijk, en dus is onderzoek wenselijk.

Dat leven buiten een lichaam tot de mogelijkheden behoort is een aanname die voortkomt uit voortgang in neurologisch en biologisch onderzoek dat aantoont dat hersenactiviteit en waarneming fundamenteel mogelijk wordt gemaakt door electriciteit en chemie. De uitwisseling tussen neuronen in de hersenen gebeurt op basis van electrische prikkels die chemische reacties veroorzaken. Die twee processen zijn buiten het lichaam na te bootsen en dus is de gedachte dat het lichaam, als uitgebreid electrochemische machine, niet strict noodzakelijk is. SymbioticA legt zich toe op dergelijk onderzoek.]

Oron Catts beschrijft de samenkomst van wetenschap en kunst als prikkel voor biotechnologische ontwikkeling die onze levens in toenemende mate beïnvloeden, zoals dat nu al gebeurt, en dat we daar een omgangsvorm mee zullen moeten vinden. Daarin is bio art dus niet als provocatie bedoeld, of moeten we het als leidinggevend zien, maar is het slechts het aftasten van kansen en mogelijkheden die op een later moment getoetst zullen worden en van waaruit technologische ontwikkelingen kunnen worden onderzocht, uitgewerkt en in de praktijk kunnen worden gebracht. Zo vindt er onderzoek plaats naar het kunstmatig kweken van vlees en leer, als antwoord op toenemend vegetarisme, en is inzicht in hoe biologische interventies werken gewenst met het oog op eventuele biologische wapens en — zeer actueel — maatschappelijke risico’s en gevaren van biologische leest. Om die gevaren en potentiële bedreigingen te kunnen begrijpen moeten we ermee experimenteren en het materiaal op de proef stellen. Catts stelt dat een afnemend begrip voor de naaste een signaal is dat we in riskante tijden leven.

Catts schrijft ook dat de interactie tussen kunst, wetenschap, de industrie en maatschappij een noodzakelijke weg voor innovatie en uitvinding is om eventuele toekomstige situaties te verkennen, visualiseren en bekritiseren. In het verleden is die ontwikkeling weleens spoorslags en onbevraagd doorgevoerd, wat niet altijd tot wenselijke situaties leidt. Zouden we dat kunnen zien aankomen, dan kunnen we ingrijpen of aanpassen waar mogelijk.

Verwant hieraan is de dierenfokkerij en teelt voor de vleesindustrie, waar groeiende maatschappelijke belangstelling voor is. Het fokken van de juiste soort koe voor het juiste soort vlees is een proces van specialisatie geweest dat diversiteit in de dieren heeft teruggebracht. Bedenk dat het archetypische Nederlandse landschap feitelijk een industrieel landschap is: water is afgevoerd, akkers zijn bebouwbaar gemaakt met veredelde — feitelijk gemanipuleerde — gewassen, veeteelt vind plaats voor vlees, melk en kaas, dieren worden geoptimaliseerd voor de industrie. Het grasland is een kunstmatig groen in één soort gras, makkelijk te onderhouden. De afwateringen zijn, hoewel honderden jaren oud, kaarsrecht. Alles eraan is kunstmatig, maar we signaleren dat niet meer omdat we volop in het worden zitten. De oorspronkelijke uitgangssituatie is onbekend, de bestemming al evenzeer en ondertussen verandert alles, maar net niet snel genoeg om ons onbehagen in te boezemen. Het pionierswerk van de biokunstenaars zoekt de grens op en kan daarom als aanstootgevend of ongemakkelijk worden ervaren, maar eigenlijk zijn we al door talloze grenzen van interventies en bemoeienis heen.

Een kunstenaar die probeert de doelgerichte, pragmatische manipulatie van diersoorten terug te draaien is Koen Vanmechelen. Zijn langlopende Cosmopolitan Chicken Project bestaat uit het doelmatig terugkruisen van veredelde kippenrassen om zo met terugwerkende kracht tot een oerkip te komen. Zijn inspanningen hebben tot nog toe geleid tot ruime diversificatie van de genetische opmaak van de kip, wat hem sterker en veerkrachtiger maakt en als het ware terugbrengt naar de oorspronkelijke oervorm. Vanmechelen laat alles op zijn natuurlijke verloop en illustreert en passant dat de mens met technologie radicaal heeft ingegrepen in de natuur om die dienstbaar te maken aan de eisen en wensen van de mens. Voor zover als de mens zich boven de natuur wil plaatsen is dat al in grote mate aan de hand.

Grenzen opzoeken en overschrijden

Kunst is sinds de avantgardisten van het impressionisme een plaats waar grenzen worden opgezocht. Vandaag de dag waarderen we de inspanningen van de 19e-eeuwse voorhoede omdat we leven in de verworvenheden van excentrieke denkers. Moderne en hedendaagse kunst zijn uitwassen van dat denken op de grens, voor zover die grens denkbaar is. Ik heb al eerder aangegeven dat we slechts kunnen denken wat we kunnen begrijpen, en over grenzen heen denken is dan ook eerder een herhaaldelijk tegen de grens aan denken dan dat je ineens buiten je eigen denken kunt treden om het van buiten te bekijken. We zijn net zo afhankelijk van de grenzen van onze hersenen als van de huid waar we in leven. Dat betekent twee dingen:

  1. Denken tegen de grenzen is noodzakelijk voor ontwikkeling en vooruitgang.
  2. Wat we vandaag onacceptabel vinden is over een tijdje doodgewoon.

Ik denk dat niemand zich vol trots en overtuiging een vastdenker zal noemen. Als het ons uitkomt willen we profiteren van het nieuwste en het meest geavanceerde. Wel is het zo dat er een grens zit aan de cognitieve draagkracht van elk individu, en daarom is het goed en noodzakelijk dat wij de wereld doorgeven aan de volgende generaties, die beter in staat zullen zijn om met de wereld mee te denken. Niet altijd in constructieve zin, wellicht, maar wel als een sociaal geheel dat naar groei en voortgang streeft. Elke tijd kent zijn eigen mensen, en als we oud genoeg worden zien we onszelf uiteindelijk buitenspel gezet door de bewegingen van de tijd en de wereld. Stoffelijk als we zijn zijn we simpelweg niet geschikt — alweer niet — voor het eeuwige leven, en ook ons denken, voor zover dat flexibel kan zijn, heeft een beperkte draagkracht. Voortgang en ontwikkeling is er bij de gratie van de remmende biologische factor en de onvermijdelijke dood. Er is altijd iemand die het stokje overneemt en het worden voortzet, dat heet evolutie, en waar het ook toe leidt, doelgericht of niet, het zorgt wel voor beweging, voor worden, en dat is wat fundamenteel menselijk is.

Dus, als ons niet bevalt wat we zien suggereert dat twee mogelijkheden:

  1. We zijn nog niet klaar om dit scenario te accepteren; of
  2. Dit scenario is niet wenselijk.

Uiteindelijk kunnen we slechts in samenwerking bepalen welke van de twee het wordt. Bio art toont ons die mogelijkheden (maar er kunnen er nog veel meer zijn) en dient als navigatie op weg naar de toekomst waar het het samenvallen van kunst en technologie betreft. Beiden zijn inherent menselijk en fundamenteel voor het leven. We ontkomen er niet aan. In de gedachte van Oron Catts kunnen we dan maar beter voorbereid zijn, en daartoe dient het onderzoek van de bio art.

Kunst biedt ons troost, verheffing, afleiding. Wetenschap biedt ons kennis, inzicht. Maar kennis is lang niet altijd troost en inzicht niet altijd afleiding. De verheffing kan ook zeer verontrustend zijn, bio kunstenaars zullen dat proberen aan te tonen. In dat ongemak toont zich ook de geestelijke luiheid die ons eigen is en radicale progressie belemmert. Het zijn filosofen, ironisch genoeg, die ons vertellen dat het soms fijn is om iets niet te hoeven weten. Dat het wél weten alleen maar vervelend is. — Cypher, Matrix.

Zo leert ons ook Silenus, die gevangen door Midas onder druk wordt gezet om het meest voortreffelijke voor de mens te onthullen. Silenus is onwillig, want hij weet dat wat hij te zeggen heeft de mens niet zal behagen. Die mens, die maar jaagt op zin of genot, elke keer weer afdruipend en ontevreden terugkeert naar de grote vragen. Midas dwingt Silenus om het geheim prijs te geven en hij vertelt Midas: “Het beste is voor de mensheid niet te bereiken. Want het allerbeste is om niet geboren te zijn. En het op een na beste is om zo snel mogelijk te sterven.” In de woorden van Katja Rodenburg:

Het tragische inzicht komt erop neer dat de mens alleen staat en op zichzelf is aangewezen. Nietzsche heeft de dood van God aangekondigd. Daarmee is een groot ijkpunt verdwenen. De mens moet zijn eigen normen en waarden scheppen. Het leven is eindig, we moeten het zelf vormgeven. 'Blijf de aarde trouw', zei Nietzsche. Het leven is slechts een esthetisch fenomeen.

https://www.trouw.nl/nieuws/wandelen~b32d5201/

Zelf zei Nietzsche: “Nur wer sich wandelt ist mit mir verwandt.” Je moet bij Nietzsche altijd in beweging blijven.

Je moet blijven veranderen, en daar ontsnap je ook niet aan. Je ontwikkelt je, en je verandert weleens van mening. De mens is een verzameling van mogelijkheden, teleurstellingen, tegenstrijdigheden. In de woorden van Walt Whitman: “I am large, I contain multitudes.”

Bestaanscode

Het reductionisme gaat er vanuit dat leven slechts een verzameling processen is. Misschien heel veel processen, maar wel zuiver processen die materieel zijn te begrijpen en na te bootsen. Dat er geen goddelijke vonk of een ziel is. Die processen kunnen allemaal dus ook worden uitgevoerd in experimenten. Bijvoorbeeld groei van weefsel, of het simuleren van bewustzijn, kunstmatige intelligentie in de meest fantastische variant. In werkelijkheid is kunstmatige intelligentie niet meer dan een manier van informatie selecteren en opslaan en vervolgens invoegen in de eigen gedragscode, maar van iets oorspronkelijk nieuws of een bewustzijn is zeker geen sprake.

Een computer als HAL in 2001: A Space Odyssey of Gertie in Moon zal dus zo gauw niet gebouwd worden, maar het zijn wel de eerste stappen op weg naar een nieuwe, kunstmatige mens. Dit zijn dan echter robot-mensen die niet bestaan uit organisch materiaal. Ze zijn dus, hoewel weerbarstig, ook geneigd om voor altijd kapot te gaan. Ze herstellen zichzelf niet.

David Cronenberg onderzoekt in zijn oeuvre de verhouding tussen mens en technologie via organische mediums. Dit levert verontrustende taferelen op als ademende, bewegende apparaten, dode dingen die levend worden of vice versa. Het leven is een magisch ingrediënt, we willen er niet aan zitten. De associaties zijn als die met Frankenstein: rommelen met moeder natuur levert monsters op. Moderne technologie als een teleporteermachine komt de uitvinder op straf te staan: zijn DNA wordt vermengd met dat van een vlieg en hij verandert in een monsterlijk manshoog insect. Dat doet natuurlijk denken aan Kafka’s Metamorfose. Dat is een verhaal dat niet met technologie of bio art verband houdt, maar met maatschappelijk onbehagen. Hetzelfde soort onbehagen als we zouden krijgen bij het zien van bio art op het scherpst van de snede, onderzoek naar biologische processen voor, tijdens of na de dood van een organisme, het onophoudelijke voortbestaan en “worden” van de dingen in groei en aftakeling. Onbehagen remt ons hier, maar dat zouden we beter moeten onderzoeken, beter moeten willen begrijpen. Bio art biedt hiertoe een mogelijkheid.

Leven, bewegen, het denken, het zijn biochemische processen. Het nabootsen ervan gebeurt via de metaforen die daarvoor voorhanden zijn, zoals die van de computer. Feitelijk is de computer niets anders dan een uitgebreide rekenmachine, in complexe vorm is die in staat om processen draaiende te houden, zoals ook onze lichamen een complexe verzameling processen is. Op zoek naar nieuwe technieken of metaforen moet de biokunstenaar aan de slag en leven uitdrukken in andere disciplines. Zo is het DNA ontrafelt als een complexe streng van code, informatie, gelijk we een computer kunnen uitdrukken in verzamelingen informatie, code en programma’s. Dat suggereert een analogie tussen het (denkend) leven en de software van een machine. De hardware is de behuizing ervan. Die zou in principe inwisselbaar kunnen zijn. Leven als code is de weg naar het transplanteerbare bewustzijn, maar helpt dat ons? Is de uiteindelijke, onvermijdelijke dood als vlucht uit het gebrekkige lichaam niet juist een troost, ook al komt die dood altijd op een ongeschikt moment. (En dat laat ik levensbeschouwelijke visies op wat er eventueel na die dood komt nog achterwege, maar die hebben opvallende overeenkomsten met wat de technofiele kunstenaar zich voorstelt bij bewustzijnstransplantatie.)

Voorbij het vlees

Onze fysieke toestand is ons lijden. We hebben ongemak, pijn, zitten vast in de tijd en het lichaam. Dat lichaam is een bron van ergernis, maar kan ons ook genot verschaffen. Dat lichaam, dat we in tijden van groei en progressie als een overbodige hindernis zien, daar kunnen we best zonder. Maar waar brengt het eeuwige leven ons? De menselijke conditie is niet zozeer die fysieke beperking, maar meer de onmogelijkheid van onze geest om ons met die fysieke beperkingen te kunnen verzoenen. Het is immers juist dat lichaam dat ons uiteindelijk bevrijdt van de taak van het “er zijn” en het “worden”. Op een zeker moment zitten we aan het eind van onze geestelijke draagkracht, krijgen we ons niet meer met de tijd mee gedacht, en moeten we ontsnappen. De dood is die uitweg.

Als bio art mij iets geleerd heeft is het niet dat het de uitweg is uit het vlees en naar het eeuwige, maar dat het juist de omhelzing van dat vlees is waar we onze vrijheid in vinden. De obstakels zijn niet van fysieke aard, maar van geestelijke. Het bestaan in een vergankelijk lichaam garandeert ons de menselijke ervaring: angst, genot, pijn, liefde, vreugde, verveling maar ook de verlossing. De volhardende geest, die maar probeert om boven het fysieke uit te stijgen, moet getemd worden. In al het onbehagen dat de bio art ons presenteert schuilt juist die les voor de geest. De geest wil het lichaam voorbij hollen, wil dingen dat de stoffelijkheid niet verdraagt, maar, de zak stront van verleiding indachtig, ook dát is een ijdel streven. Een arrogante wensdroom. Bio art kan ons verzoenen met vergankelijkheid.

Leren leven met de dood is niet capituleren. Het is de meest elegante oplossing voor het probleem dat leven heet. Bio art leert ons, met een omweg, veel over onszelf. Dingen die wij eigenlijk niet willen leren, maar waar we amechtig omheen bewegen in onze ijdele hoop dat het wél kan. Maar ook dit is een pendule! Het houdt ons bezig, in beweging. Met of zonder VitaePro.

De behoefte is er om het antwoord te vinden, ook als we het eenvoudigste antwoord niet willen weten. De omtrekkende beweging is wat ons als soort definieert.

Het zoeken, niet het vinden, is mens-zijn.