Mauritshuis is gebouwd in opdracht van Johan Maurits van Nassau-Siegen, die daar al in 1633 opdracht toe had gegeven, maar dat financieel niet geheel rond kreeg. Zijn aanstelling als gouverneur in Brazilië (Mauritsstad, het huidige Recife) bracht geld in het laatje: zo’n 1400 gulden per maand. Ter vergelijk: een bruikbare slaaf kostte destijds 200 tot 800 gulden.

Johan Maurits was een achterneef van Willem van Oranje en een neef van Frederik Hendrik. Hij dacht in Brazilië koning te gaan worden, maar de plannen waren eigenlijk dat hij er orde op zaken ging stellen. Zijn koningsstrevens realiseerde hij met grootse plannen voor het Brazilië van toen. Hij liet er grote constructies aanleggen en nam een delegatie van wetenschappers en kunstenaars mee om het leven aldaar te documenteren. Onder hen ook de jongere broer van Peter Post, die de bouw van het Mauritshuis uiteindelijk voor zijn rekening nam: Frans Post.

De vaart op de West was ingegeven door de behoefte om de zeemacht van het Iberisch schiereiland te den afbrokkelen. Er wordt wat overwonnen aan de Braziliaanse kust, maar de Portugezen, die er de dienst uitmaakten, worden niet geheel verjaagd. Het blijft er dus spannend. Nog in 1623 – als slavernij redelijk gangbaar is – zweren de Nederlanders dat juist af en noemen het onethisch. Maar het bezit van plantages, met name suikerriet, noopt tot de vlucht in onorthodoxe methoden van werving. Uiteindelijk leidt dit tot de overname van het Portugese fort Del Mina (het huidige Elmina in Ghana), van waaruit personeel wordt verscheept.

Overigens was slavernij ook voor de Afrikanen in die tijd niet ongebruikelijk. Ook onder de Afrikanen zelf, door de Hollandse matrozen liefkozend Kroesvee genoemd. Onder de Afrikanen was slavernij het gevolg van een verloren strijd met een naburige stam. Ook als je iemand iets verschuldigd was kon je die persoon je diensten aanbieden. De Hollanders maakten hier gebruik van en boden “geld” voor de slaven. Met geld worden letterlijk schelpjes bedoeld. Ervaring leerde dat de Afrikanen zeer geschikt waren voor het zware werk op de tabak, suiker en koffieplantages, en ze waren voor letterlijke appelen en eieren te halen in het overzeese. Zo migreert een Afrikaans gebruik onder invloed van kapitaal.

De witte imperialisten rechtvaardigden hun slavenhandel met het verhaal van Cham, de zoon van Noach. Afgelopen 21 maart was internationale dag tegen het racisme, toevallig! De plantagebazen introduceerden ter rechtvaardiging een speciale lezing van de Bijbel, planterstheologie genaamd, dat zegt dat de zwarten tot in lengte van dagen de slaven van de blanken zullen zijn. Na de zondvloed blijven Noach en zijn zoons over. Noach gaat wijn maken maar drinkt teveel en valt naakt in slaap. Cham ziet dit en is windt er geen doekjes om (haha), maar zijn broers, die hij ervan op de hoogte brengt, willen hun vader niet onteren in zijn naaktheid en benaderen hem achterwaarts met kleding om hem te bedekken. Als Noach zijn roes heeft uitgeslapen en beseft wat er is gebeurd zegent bij Sem en Jafeth maar vervloekt hij de zoon van Cham, Kanaün. (Gen.9:25-27). “Knecht van zijn broers zal Kanaün zijn!” Door de vloek kreeg Cham een donkere kleur (de kleur van het kwade?). Dit verklaart hoe er op aarde mensen met verschillende kleuren zijn, en waarom die specifieke kleur de slavernij rechtvaardigt.

De schrijver van de passage (en dan wordt niet God bedoeld) heeft in zijn verhaal willen legitimieren dat ten tijde van dat schrijven er al ondergeschikte volkeren waren onder de Israëlieten. In zijn geval de Kanaünieten. Verder wordt er in de Bijbel nergens slecht gesproken over de kleur van de mensen. Een enkele keer wordt die wel genoemd, maar niet met een negatieve bijklank. Mensen worden geroemd om hun daden, niet hoe ze eruit zien.

Dergelijke excuses moeten de Hollanders ook hebben aangevoerd rond 1635. Dat, en de handel was er al, ook onder de Afrikanen. En als het er al ligt is het onnozel om het niet te gebruiken. We blijven een pragmatisch volkje.

Desondanks is Maurits behoorlijk in opspraak geraakt. Het museum dat juist hem als groot voorbeeld aanvoert vanwege zijn verdiensten op het gebied van cultuur en wetenschap wordt in een hoekje gedrongen door het oplaaiende verbale geweld naar alles dat naar slavernij riekt. Het gaat te ver om Maurits schoon te praten in het verband van zijn tijd, maar het gaat eveneens te ver om al zijn verdiensten te besmetten met racistische opvattingen.

De actie die het museum dientengevolge meent te moeten ondernemen is door de beeltenis van Maurits van een prominente plaats te verwijderen: de kunststoffen replica van een behoorlijk trots beeld van Maurits is uit de lobby verwijderd, onder het mom van een slechte vertegenwoordiging van het verhaal van Maurits. In plaats daarvan is een zaal (lees: kamer) ingericht waarin het verhaal van Maurits zogenaamd beter wordt verteld. De ruimte zelf geeft hier weinig blijk van. De beeltenis van Maurits is er nu een van een kleine, sportieve man in breekbaar terracotta in plaats van de grote, trotse papzak in marmer (dat eigenlijk plastic – marmersteengruis en polyerstherhars –  is).

Het beeld is gemaakt door Bartholomeus Eggers in 1664 en stond in de tuin van het Mauritshuis, waar het vanuit alle kanten te zien was via de zichtlijnen in de tuin. Naar voorbeeld van de Franse barok onder Lodewijk de Zonnekoning. Het staat nu in de Nassau-Siegen grafkelder in Siegen, Duitsland. Derhalve was het beeld in de lobby een plastic kopie. Het beeld laat een trotse Maurits zien met een hand op de borst, ter teken van eer, en een hand op het schild. Een bijschrift typeert Maurits als graaf, gouverneur, militair, architect en kunstbeschermer.

In september 2017 is het beeld verwijderd, zonder dat daar een officiële briefing of ceremonie mee gepaard ging. Achteraf zijn daar vragen over gesteld. De rechtvaardiging die het Mauritshuis geeft is dat het museum, in tijden van de oplaaiende slavernijdiscussie in het kielzog van Sinterklaasactivist Quinsy Gario, VN-adviseur Verene Shepherd en Leids academicus Karwan Fatah-Black, open wil omgaan met het omstreden verleden van de beschermheer van het museum. De verwijdering “maakt onderdeel uit van een groter bewustwordingsproces van het Mauritshuis ten opzichte van het slavernijverleden van Johan Maurits en de informatieverstrekking van het museum hierover.”

Het beeld toont Maurits in trotse houding, met twee onderscheidingen: die van de Johanniterorde, de protestante evenknie van de Maltezer orde, voorbehouden aan Hollandse protestantse adel, en de Olifantsorde. Het koninklijk huis draagt nog altijd de Johanniterorde, met sinds 1946 Nederlandse leeuwen in plaats van adelaars in de ornamenten. Prins Bernhard werd lid voor de oorlog en droeg derhalve zijn leven lang de adelaars als teken. Laat iemand daar eens over klagen! De Olifantsorde is een van oorsprong Deense orde met maar 1 rang en duidt de strijdbare christen in de vorm van de krijgsolifant.

Het beeld is nu opgeborgen in het depot. In de ruimte die is gereserveerd voor de discussie en bewustwording staat nu dus een klein terracotta beeldje en er hangen twee paragrafen met amper toelichting. Met minimaal commentaar kan het museum deze discussie toch niet als afgedaan beschouwen? Zelfs Mark Rutte verklaarde dat deze verwijdering wellicht leidt tot een nieuwe Haagse beeldenstorm (na gedoe met JP Coen en Witte de With, welk museum ook nadenkt over een naamswijziging. Iets wat het Mauritshuis overigens niet overweegt, aldus Emilie Gordenker, de conservatrice). Rutte waarschuwt dat we het verleden niet door de bril van het heden moeten veroordelen.

Tegen deze correcte trend in gaat Urk, dat met nieuwe, kolonisalistische straatnamen juist eer wil bewijzen aan de zeelieden die Nederland diensten hebben bewezen. Niet toevallig misschien is dat Urk ook de zetel was van oud-gereformeerde predikant Everard du Marchie van Voorthuysen, die het Cham-verhaal voorstond in zijn preken.

Op latere leeftijd, als Maurits terug is in Nederland (in Duitsland eigenlijk, hij gaat in Kleef wonen en laat hier ook tuinen aanleggen), toont hij zich een tolerant calvinist en laat ook katholieken en joden toe. De tuinen met kaarsrechte lanen die hij liet aanleggen zijn naar Frans voorbeeld en typeren het neo-classicisme. Zijn lindelanen hebben ook tot Unter den Linden in Berlijn geinspireerd. U kunt Maurits zijn oude residentie bezoeken in Kleef, waar de tuinen nog steeds liggen. Hier ligt ook het museum Kurhaus Kleve, waar veel werk van Joseph Beuys en de beeldhouwer Ewald Mataré te zien is. Het is net over de grens bij Nijmegen en voorbij Persingen, het kleinste kerkdorp van Nederland.

Het Mauritshuis is ontworpen en gebouwd door respectievelijk Jacob van Campen en Pieter Post, tussen 1633 en 1644. Post was in Italië geweest en had zich laten inspireren door de werken van Scamozzi en Palladio, die in de Renaissance weer de schrijfselen van Vitruvius hadden afgestoft. Het gebouw is dus het resultaat van een stijlontwikkeling die teruggaat op de oudheid, met de balans en mathematische precisie die de Italianen eigen is. Post heeft er eigenhandig voor gezorgd dat het classicisme in Nederland zo voet aan de grond kreeg. Pilasters lopen door van onder naar boven (in kolossale orde) en steunen in het midden een fronton op kroonlijsten. De middenrisalieten springen vanaf de gevel 90 cm naar voren, een krachtig gebaar van toenadering gevend. In de frontons het wapenschild van Johan Maurits, geflankeerd door putti (dikke engeltjes) met wapentuig, het militaire karakter van Maurits accentuerend.Oorspronkelijk stond er een bakstenen muur om de voorhof, maar dat is nu een smeedijzeren hek. Ook de kozijnen zijn vervangen. Tegenover, aan de andere kant van de straat, lag het Reygersbosch, dat Maurits als zijn tuin had ingericht en waar hij ongezien kon komen via een tunnel. Daaraan grensde het domein van Constantijn Huygens, die er zijn zelf ontworpen huis had laten bouwen, dat helaas in 1876 is afgebroken. Bij Maurits’ afwezigheid in Den Haag (hij zat immers in Brazilië) hield Huygens een oogje in het zeil bij de bouw.

Het exterieur is goed bewaard gebleven, maar het interieur is danig op de schop genomen. Bijvoorbeeld de monumentale trappartij was dat van oorsprong niet. In vroeger tijden bestond de eerste verdieping uit twee appartementen, gescheiden door een centrale gang.

De verzameling kunst binnen is het gevolg van overerving van inventarissen van de adel, te beginnen bij René de Chalon, die in 1544 sneuvelde in Frankrijk. Hij liet zijn inboedel na aan neef Willem, die destijds 11 jaar oud was. Hij kreeg kasteel Breda en het Hof in Brussel, maar ook tapijten en schilderijen. Ook werd hij benoemd tot prins van een Frans prinsdom, Orange geheten.

In de komende jaren breidt Willem zijn verzameling gestaag uit. Hij is stadhouder en vertrouweling van Karel V. Maar als hij in 1567 geen trouw aan de Spaanse koning Filips 2 wil afleggen moet hij vluchten. Onder meer werk van Jeroen Bosch komt zo in Spaanse handen, nu te vinden in het Museo del Prado in Madrid, en nog altijd inzet voor akkefietjes tussen Nederland en Spanje, getuige ook de laatste tentoonstelling van Bosch in Den Bosch weer, waarvoor de Tuin der Lusten helaas niet verworven kon worden. De rest van de verzameling moest worden verkocht om de oorog tegen Spanje te bekostigen. De zoon van Willem, Maurits, heeft nooit laten vastleggen wat hij allemaal aan kunst in huis had maar had wel een voorliefde voor zeegezichten en militaire taferelen. De halfbroer van Maurits, Frederik Hendrik, zet na diens dood het bouwplan voor Den Haag voort. Frederik Hendrik was rijk door erfenissen. Johan Maurits, de kleinzoon van de jongste broer van Willem van Oranje, kwam nu ook naar Den Haag. Frederik Hendrik wilde van Den Haag een echte stad maken. Tot dan toe was het maar een provinciestadje. Frederik Hendrik was goed op de hoogte van de Franse mode, want zijn moeder was Frans. Frederik liet zich waarschijnlijk ook inspireren door de kunstminnaar Karel I van Engeland, met wie hij banden onderhield.

Als Maurits sterft richt Frederik Hendrik een kunstgalerij in en verwerft hij “nieuw” werk. Hierbij speelt Constantijn Huygens weer een grote sturende rol. Hij had oog en smaak voor kunst. Huygens was feitelijk een soort conservator. De Hollandse barok was niet zozeer aan Frederik Hendrik besteed. Hij hield meer van de Vlaamse stijl.

Fredrik en zijn vrouw Amalia van Solms leggen een samenhangend decoratief programma aan van nieuw verworven kunst in opdracht en oudere werken die ze mooi vinden. Een opdrachtwerk is bijvoorbeeld Theagenes en Chariclea, naar het boek Historiae Aethiopocae, waarin het gaat om de liefde. Dit werk is ter ere van en herinnering aan hun huwelijk.

Als Amalia sterft valt haar verzameling uiteenonder haar 4 dochters. De zoon van Frederik, Willem II, overlijdt al in 1650 en dan komt Willem III aan de macht, die al even gesteld is op kunst. Hij liet ook paleis Het Loo bouwen, waaruit ook de Franse smaak goed blijkt. Willem III breidt de nog bestaande collectie uit met Hollands en Italiaans werk. Door gedoe in de familie en met testamenten en erfenissen van Willem III en diens neef Johan Willem Friso valt de collectie na 1711 toch verder uit elkaar en wordt het een en ander geveild. Sleutelwerken voor de collectie zijn begin van de 18e eeuw verspreid geraakt onder Duitse verzamelingen, na decennia van gesteggel.

Willem IV verwerft na zijn huwelijk met Anna van Hannover, dochter van George II, delen van de verzamelingen van Willem III en Amalia van Solms. Hiermee wordt een begin gemaakt van het bijeenrapen van de verzameling. Willem IV beschouwt de Hollandse kunst uit de Gouden Eeuw op basis van belangwekkende historische onderwerpen, gecombineerd met de techniek van de laat-17e-eeuwse fijnschilders. Ook verwerft Willem IV in 1749 De Stier van Potter op een veiling.

De zoon van Willem IV, Willem V (lol), werkt verder aan de collectie met het oog op het samenstellen van een echte verzameling zonder daarvoor gericht te zijn op het decoratieve. De verzameling moet op zichzelf kunnen staan. Hij koopt al op jonge leeftijd (15 jaar!) werk van Jan Steen en Houckgeest, die het grafmonument van Willem I heeft geschilderd. Willem V loopt veilingen af op zoek naar werk dat de collectie naar een vorstelijk niveau tilt. In 1768 koopt Willem V nog een complete waardevolle collectie van 41 werken voor 50.000 gulden op, waarmee de kwaliteit wordt bewezen, maar daarna gebeurt er weinig meer met de Oranje-collectie. De collectie blijft dan wel klein, het is een compact en representatief geheel van goed werk.

Door de groeiende collectie moeten de Oranjes op zoek naar nieuwe huisvesting voor de collectie. Tethart Haag doceerde Willem V in de “teekenkonst”, beïnvloedde Willem V en beheerde tevens diens kunstcollectie, die na 1766 werd gehuisvest in het Van Noyellehuis, tegenwoordig de Vijverhof. Hierin was een bibliotheek, opgezette dieren en kleding uit Azië te zien. Op afspraak was de collectie hier te bezichtigen. 3 keer per week tussen 11 en 1. Voor de schilderijen werd een aparte Galerij gebouwd, in 1774 door Philip Schonck voltooid. Dit was de eerste vrij toegankelijke galerij in de Noordelijke Nederlanden, en daarmee het oudste museum van ons land. In 1977 is deze galerij in oude glorie hersteld en vormt het een dependance van het Mauritshuis.

In 1795 valt Frankrijk Nederland binnen en worden de kunstschatten van Willem V geroofd uit de galerij. Napoleon toont zijn persoonlijk geroofde collectie als nationale schoonheid in zijn eigen museum in het Louvre. Wat achterbleef werd heen en weer geschoven en uiteindelijk opgenomen in het Rijksmuseum. Na de nederlaag van Napoleon is hemel en aarde bewogen om de kunstschatten weer terug te krijgen, maar in 1815 kwam een groot deel dan toch terug naar Nederland. Ongeveer 120 schilderijen waren het, die nu de kern van de collectie Mauritshuis vormen. Belangrijke Hollandse werken die niet werden geretourneerd zijn nu te bewonderen in het Louvre… De zoon van Willem V en de eerste koning van Nederland (Koning Willem I) schenkt deze verzameling, na 250 jaar omzwervingen en touwtrekkerij, aan de staat, waarmee het nationaal bezit wordt. Als de galerij aan het Buitenhof te klein blijkt wordt het Mauritshuis verworven door de staat en daarmee krijgt het zijn huidige functie en collectie. Vanaf 1822 kan iedereen die “welgekleed is en geen kinderen bij zich heeft” de collectie bezoeken, op woensdag en zaterdag van 10 tot 1.

De collectie blijft groeien. Na 1822 worden ook Vermeer en Van der Weyden aangekocht. Vermeers Meisje met de parel werd geschonken door A.A. des Tombes, bij geheim testament in 1902.