Tijn Boon beschrijft in Het koppige hoofd dat niet wilde scheuren hoe een personage uit Frans Kellendonks verhaal “Buitenlandse dienst” uit 1983 de joodse werkloze leraar, ‘Manier Job’ genoemd, een illegale Egyptische schoonmaker in dienst neemt die luistert naar de naam Gamal. Boon noemt het verhaal een parabel van negatieve theologie. Gamal staat voor God (zo ondertekent hij zijn briefjes ook), die afwezig is maar slechts in geschreven boodschappen bestaat. ‘Manier Job’ is de Bijbelse Job, die in dit verhaal echter nooit direct contact met Gamal/God zal maken.

“In de slotalinea ziet de hoofdpersoon Gamal langs zijn huis lopen, zonder dat deze het een blik waardig keurt. ‘Wat ben jij voor iemand, Gamal,’ vraagt hij zich dan af, ‘dat je het huis van je slavernij toen met geen blik hebt willen gedenken?’ (p. 544) In deze formulering wordt op z’n kop gezet wat God in het boek Deuteronomium zegt tegen de joden: ‘Bedenk dat gij slaaf zijt geweest in Egypte.’ (Deut. 24:22) Waren de joden volgens de bijbel slaven in Egypte, in het verhaal van Kellendonk is een Egyptenaar ‘loonslaaf’ (p. 540) bij een jood, ‘manier Job’. En wat meer is: Gamal gedenkt zijn slavernij juist niet.”

— Tijn Boon, Het koppige hoofd dat niet wilde scheuren. (Amsterdam: Meulenhoff, 1998. p. 103)

Het trof mij dat ik op dezelfde dag een passage las in een willekeurig boek uit de Utrechtse bibliotheek, ondergebracht in het weer in gebruik genomen Utrechtse postkantoor van Joseph Crouwel. De passage was een citaat van Gerard Reve uit 1967:

“Mijn God is kennelijk niet de God van Nederland, of zoals onze grote schrijver Nescio hem in zijn onsterfelijke verhaal Dichtertje noemt: ‘de God van je tante, die zei, datje moest groeten als je langs het huis van je baas kwam, (…) ook al zag je niemand, je kon nooit weten wie het zag.”

—Gerard K. van het Reve, 1967.

Dit citaat is weer afkomstig uit Het Parool van 18 oktober 1967 is werd geraadpleegd via het Provo Archief (Doos 21). De tekst was van Piet van den Ende en was getiteld “Gerard Kornelis, zijn God en de ezel”.

De tekst die ermee wordt ingeleid heet “Homo ludens in opstand”. Dat verwijst weer naar Johan Huizinga (deze keten eindigt nergens…) toegepast in de context van Nederland in de jaren ’60. Op zoek naar meer informatie over dit boek, Nieuw Babylon in aanbouw van James Kennedy, verschenen in 1995, stuit ik op notities op de website studeersnel.nl (https://www.studeersnel.nl/nl/document/universiteit-van-amsterdam/sociale-instituties-en-organisaties/samenvattingen/sio-2-artikelen/980663/view), waar ook naar repressieve tolerantie wordt verwezen: een begrip uit het werk van Herbert Marcuse, van wie ik op nog altijd dezelfde dag een afgedankt exemplaar van diens Geweld en Vrijheid uit de boekenkast op Utrecht Centraal trek. Deze James Kennedy zwaait in 2021 af als directeur van het University College in Utrecht.

Wat nu maakt dat al deze zaken samen komen in een dag van omzwervingen en lezen?

Wat is dat huis van de meester/baas/God?