Er bestaat kritiek op een theorie van Fredrickson (in samenwerking met Marcial Losada) die stelt dat er een kritische hoeveelheid positiviteit is die een flourishing van een languid persoon scheidt. Die ratio zou neerkomen op precies “2.9013 as separating flourishing from languishing individuals.” Kritische positiviteit wordt uiteindelijk in twijfel getrokken en de theorie is grotendeels verlaten.

Het boek van Fredrickson is een behoorlijk populaire en iets minder wetenschappelijke aaneenrijging van illustraties, voorbeelden en herhalingen. Ze hanteert wat citaten van gedachte autoriteiten om haar verhaal geloofwaardiger te maken en interpreteert liefde als verbondenheid.

Ze stelt dat het lichaam ontworpen is voor liefde, maar dan begrijpt ze evolutie niet goed. De liefde is niet wat aan het ontwerp vooraf gegaan is; de mens bewijst een door en door sociaal wezen te zijn (als verbinding liefde is, dan geldt hetzelfde voor verbinding, me dunkt). Maar het verkopen van je kennis moet blijkbaar in een verpakking die ook de grootste onnozelaar kan overtuigen.

Uit een review (scientificamerican.com/article/mind-reviews-love-how-emotion-afftects-everything-we-feel/): “In Love 2.0., she has us reimagine love as a series of micromoments in which any two people, even strangers, can click with each other. This feeling might pop up multiple times a day, perhaps when smiling at a stranger or striking up a conversation while waiting in line for coffee.” De review van de Scientific American is niet lovend: “Most of the evidence [Fredrickson] uses to support her theory of love falls flat. She leans heavily on subjective reports of people who feel more connected with others after engaging in mental exercises such as meditation, rather than on more objective studies that measure brain activity associated with love.” Dat gezegd hebbende lijkt de reviewer Fredrickson toch gunstig gezind te zijn. “Despite the book's flaws, Fredrickson's aim in broadening our view of the emotion is to spread the love. A worthy goal.” Het doel is het waard, maar de manier waarop we er nu geraken heeft trekken van demagogie. Misschien ook wel van confirmation bias en een epistemic bubble. De verborgen opdracht nu is dit boek én de kritieken kritisch te beschouwen en te onderzoeken hoe betrouwbaar beide zijn. Welke mechanismen ontdekken we na analyse van beide zaken, en waar staan wij zelf?

Fredrickson haalt Margaret Atwood aan, die weer een oud (en feitelijk onjuist) cliché uit de kast haalt met “The Eskimos had fifty-two names for snow because it was important to them: there ought to be as many for love.” Hier mankeert een aantal dingen aan. Ten eerste de term Eskimo, en Atwood moest beter weten want ze groeide op in uitgestrekt en fagelegen Canada. Met Eskimo worden alle inheemse bevolkingsgroepen rond de noordpool aangeduid. Eskimo betekent overigens niet rauw-vlees-eter, maar sneeuwschoenstrikker. Evenwel wordt het algemeen gebruik ervan voor de verscheidenheid aan noordelijke inheemse volkeren als beledigend of “non-preferred” ervaren. Inuit is de naam waarmee de Canadese Eskimo’s zichzelf aanduiden. Daarnaast zijn er de Joepiken (in Siberië en Alaska) en de Ungangan (aan weerskanten van de Beringzee). Groenlandse Eskimos noemen zichzelf kalaallit. Deze namen verwijzen allemaal naar de term “mens”. Amerikaanse bronnen spreken van Native Alaskans of First Nations. Al deze namen, woorden en kwalificaties zeggen ook al iets over hoe taal en beleving verbonden zijn, hoe we ons uitdrukken en hoe we gezien (willen) worden.  “[T]he example refers to the power that cultural interests or setting have on the structure of language.” (Laura Martin, 1986)

“First Nations” komt ook terug in een review van de film 52 Words for Love, waarin een terminaal zieke vrouw via synoniemen voor liefde op een website een ripple effect veroorzaakt in haar sociale netwerk en leert over haar eigen relaties. “52 Words reveals itself to be a genuine search for the meaning of a word that has been over-used in our culture for virtually any situation. (After all, says Alice, ‘if the First Nations people have 50 words for snow, we should have at least that many for love.’ )”

De 50 woorden voor sneeuw (en in extensie ook die voor liefde) zijn gebaseerd op een uit de hand gelopen notitie uit 1911, toen het overigens nog maar 4 woorden waren (aput, gana, piqsirpoq en qimuqsuq). Laura Martin toont aan dat dit verhaal op misverstanden is gebaseerd en vooral een illustratief of metaforisch doel dient maar geenszins wetenschappelijk gefundeerd is. In die geest moeten we ook het citaat van Atwood lezen, al zet Fredrickson ons wel een beetje op het verkeerde been door het citaat niet verder te nuanceren. Het citaat ondersteunt de Sapir-Whorf hypothese dat taal de belevingswereld van een talig individu in hoge mate bepaalt. Zouden we meer woorden hebben voor liefde, dan zou dat het belang ervan in onze belevingswereld aantonen, maar evengoed werkt het andersom: zou liefde voor ons daadwerkelijk belangrijk zijn dan zouden we er meer woorden voor hebben. De film 52 Words for Love probeert dat te illustreren: elke week een nieuw synoniem maakt dat we liefdevoller kunnen zijn. (Probleem hierbij is dat liefde zich moeilijk laat kwantificeren. Het is veel abstracter dan sneeuw, niet tastbaar. Of is dat zo omdat ons het vocabulair ontbreekt?)

Jaap Fischer weet raad met liefde:

Liefde is minnen / En samenzijn / Iets nieuws beginnen, mijn is dijn / Warm van binnen / Verlegenheid, samen in zee, geen ach, geen wee / Maar hola nee, genegenheid / En liefde is niet houden van / Je kan van zoveel vrouwen houwen / Je kan met zoveel vrouwen trouwen / Als je er wat in ziet / Maar liefde is dat niet / Je houdt van kip met appelmoes.

En toen knikte de prinses, want ze hield ontzettend veel / Van kip met appelmoes.

En toen had de geleerde het over Amor en Caritas / En wat het verschil daartussen was / Over Agapè, Eroos en Filia / Over een diner voor twee met dansen na.

En de prinses was stil en zo luisterde ze / En toen ze wat mocht vragen fluisterde ze / En zoenen / Zoenen staat niet in Koenen, zei de geleerde.

Fredrickson zegt dat positiviteit besmettelijk kan zijn en dat “positivity resonance” ons liefdevollere mensen kan maken, en dat dat ons beter maakt. Uit een review van Angela Grippo op Psychology Today: “Love 2.0 is defined by Frederickson as "a micro-moment of shared positive resonance." It is comprised of three components: (a) a shared positive emotion among two or more people, (b) a synchronizing of their biochemistry and behavior, and  (c) an awareness of signs of mutual care – even if just for a brief moment.”

En:

Cognitively, Frederickson describes brain-imaging research that shows heightened activity in the brain regions indicating increased perceptual breadth when we are experiencing positive emotions that mirror those achieved in moments of Love 2.0 (Schmitz, De Rosa, & Anderson, 2009). In other words, we may notice more going on around us in our environment. Additionally, these moments of Love 2.0 can breed wisdom, in part from having more encounters with others whose perspectives we can bring to the table when needed.

Emotionally, in addition to the pure good feeling that Love 2.0 produces, the new perspectives gained can help us build resilience to handle life’s inevitable stressors (Algoe & Frederickson, 2011).

Physiologically, Frederickson explains that these encounters boost oxytocin (a hormone that is associated with bonding and attachment) and may help us strengthen vagal tone (which helps relax our heart rate); these are indicators of improved physical health.”

 

Helaas kunnen we de lessen uit Love 2.0 op de UU bij de Schrijfacademie moeilijk in de praktijk brengen vanwege de beperkingen en het digitale contact. Of is er een manier om de netwerkgedachte in micromoments of affection uit de fysieke sfeer in de virtuele te krijgen?