Wittgensteins standen van zaken zijn vergelijkbaar met materia, of atomen, die bestaan uit subatomaire partikels. Op hun beurt bestaan standen van zaken uit objecten die niet zelfstandig kunnen bestaan, maar alleen in combinatie. Zo staan objecten buiten de ontologische werkelijkheid, maar vormen ze in combinatie elementen van de werkelijkheid. Ik vergelijk het graag met kleur en vorm, twee elementen van de werkelijkheid die niet zelfstandig waar te nemen zijn. Zonder kleur is er geen vorm zichtbaar en zonder vorm kan een kleur geen drager hebben. In combinatie nemen deze twee objecten wel ruimte in in de logische ruimte die in een schema voorgesteld kan worden. Voor Wittgensteins theorie moet deze metafoor talloze malen complexer voorgesteld worden, aangezien de werkelijkheid bestaat uit oneindig veel objecten die oneindig veel standen van zaken kunnen vormen, en niet in een tweedimensionaal schema, maar multidimensionaal, oneindig dimensionaal, zo u wilt. Een oneindig dimensionale 'logische ruimte'. Daarin stelt elk object een 'as' voor die, bij kruising met een andere 'as' een combinatie vormt, en een stand van zaken als resultaat heeft. Er is theoretisch een wereld (logische ruimte) mogelijk waarin geen enkele 'as' de ander snijdt. In deze wereld bestaat niets. Hoewel daar overigens wel kanttekeningen bij te plaatsen zijn.

'De wereld valt uiteen in feiten', maar ook in atomen, die uiteenvallen in subatomaire partikels die op hun beurt uiteenvallen in compositionele partikels en elementaire partikels. De suggestie is dat bij intensievere bestudering elk deeltje uiteen valt in nog kleinere deeltjes, en er dus geen kleinste deeltje bestaat. Dat roept vragen op over orde van grootte en verhoudingen, maar dat is een overpeinzing van geheel andere aard.

Een beeld is een combinatie van feiten, zoals het een vorm en een kleur heeft, in een variëteit aan verschijningsvormen. Zo is het beeld direct vergelijkbaar met een stand van zaken. Overigens bedoelt Wittgenstein met beeld niet alleen een afbeelding in de zin van een visuele voorstelling van een voorwerp of situatie, maar ook taal is een beeld. Middels taal kunnen we ons immers een beeld vormen, of een representatie, van alles dat met taal communiceerbaar is. Ook gevoelens en ideeën zijn overdraagbaar in taal (zonder oordelen te vellen over objectiviteit en subjectiviteit). Beelden hoeven niet noodzakelijk waar te zijn, maar kunnen ook een vertekening van de voorgestelde werkelijkheid weergeven. Bijvoorbeeld in fictie en leugens is dat het geval. Hoewel niet per se waar is er toch een representatie van een situatie te maken. Dat is verklaarbaar door de vele verschillende concepties van vorm en kleur die de mens herkent. We herkennen het begrip roze en het begrip olifant, hoewel niet los van de noodzakelijke combinatie met respectievelijk vorm en kleur. In combinatie vormen deze twee 'objecten' een roze olifant, maar in de werkelijkheid is die niet terug te vinden. De roze olifant is niet te verifiëren in de ons omringende werkelijkheid, maar toch begrijpen we de voorstelling. We begrijpen de constituenten en daarmee het beeld. Aan de andere kant proberen we met beelden wel de ware werkelijkheid weer te geven of over te dragen, maar daarin slagen we zelden tot nooit, te wijten aan de aan de mens inherente subjectiviteit. Een object vormt een stand van zaken die waar te nemen valt, maar met de interpretatie van de stand van zaken ontstaat een subjectief beeld, of een Vorstellung (in de terminologie van Frege). De Vorstellung, of beeld, proberen we te communiceren naar een ander middels taal, waarbij een subjectief beeld nogmaals subjectief vertaald wordt, hopende dat de ontvanger van de vertaling in staat is om die om te zetten naar een Vorstellung, of beeld. De ontvanger ontleedt de Vorstellung in hem bekende standen van zaken en objecten, waarop eventueel begrip volgt. Maar of dat daadwerkelijk het geval is is uiterst discutabel en bovendien onverifieerbaar. Hier is ook sprake van creativiteit; er wordt iets nieuws samengesteld met bestaande termen.

Een beeld is een representatie van een situatie die bestaat in de werkelijkheid. Maar er is meer nodig om het beeld de zin te geven die door de waarnemer ontwaard dient te worden; relevante informatie die de locatie van het beeld in de logische ruimte specificeert en interpretatie vergemakkelijkt. In dit verband zijn Frege's termen Sinn en Bedeutung handig ter verduidelijking van de samenhang en constructie van het beeld. Een beeld dient zich te beroepen op een werkelijke situatie. Is er geen correlatie met de werkelijkheid, dan dient het beeld geen duidelijk doel. Is een beeld intentioneel gelijkend met de werkelijkheid (of Wittgensteins wereld), of een gedeelte ervan (een situatie of element uit de werkelijkheid), dan kan er relevante informatie aangaande die werkelijkheid gecommuniceerd worden met anderen. Het beeld moet dus geworteld zijn in zowel een intentionele voedingsbodem als een aan de werkelijkheid gerelateerde voedingsbodem. Dan kan er altijd nog in fictie gecommuniceerd worden, maar in ieder geval vormen zich begrijpelijke beelden die door de ontvanger te bevatten zijn, zij het dat de Sinn van het beeld misschien aan de ontvanger voorbij gaat, door een gebrek aan kennis (zoals een met Bush onbekende ontvanger geen relevantie aan de wolk zou toekennen, hij zou hooguit stellen dat de wolk op een persoon gelijkt). Hoe dan ook zal het beeld te bevatten zijn als een beeld, maar niet noodzakelijk als een representatie van de werkelijkheid. Hoewel de wolk dus geen expliciete Sinn heeft die refereert aan Bush, heeft het wel die Bedeutung, in de Vorstellung van de waarnemer. Andersom is het met Jantje's portret: Jantje herkent de Sinn van het portret (niet in de laatste plaats omdat het zijn eigen product is) maar die is voor vele anderen onduidelijk, omdat in hun Vorstellung de Bedeutung niet duidelijk is. Jantje's portret is niet geworteld in de werkelijkheid, tenminste, niet in vorm, maar wel in intentie.

De essentie van het beeld valt in twee delen uiteen: intentie en gelijkenis. Alleen een intentionele gelijkenis kan fungeren als beeld of afgebeelde. Maar is een afgebeelde van iets niet bestaands dan nog een afbeelding, of beeld? Zolang de constituenten in de werkelijkheid bestaan wel, denk ik. Een afbeelding van een Griffioen is nog steeds te bevatten, mits de waarnemer kennis heeft, of eerdere ervaring, met de Sinn van de Griffioen. Aan de andere kant zijn er geen werkelijke objecten die niet in beeld bestaan, want als er geen beeld is van een object wil dat zeggen dat het geen deel uitmaakt van onze cognitieve werkelijkheid en dus niet in onze beleving bestaat. Hoewel: er kunnen nog steeds dingen bestaan die wij niet kennen, zoals wij tot voorkort onbekend waren met het bestaat van quarks. Maar wat is een quark? Is dat niet slechts een onderdeel van een subatomair partikel? En is het mogelijk ons een beeld te vormen van een onderdeel van een quark, en is met deze geopperde conceptie niet al een beeld gevormd en bestaat het dus al in onze cognitieve werkelijkheid? Zij het dat we nu alleen een beeld hebben van een onderdeel van iets en een quark, maar niet noodzakelijk in één verband. We begrijpen de twee constituenten, maar begrijpen we ook het geheel? We hebben een woord voor oneindigheid, en kunnen het hypothetisch toepassen, maar begrijpen we het ook? Hebben we daadwerkelijk een beeld van oneindigheid? Dat werkt ook de andere kant op: dingen die we nog niet kennen zijn onmogelijk te verbeelden, of in een Vorstellung te ervaren. Maar met de constituenten die we tot nog toe kennen zijn wel oneindig veel beelden te creëren die niet direct te vinden zijn in de werkelijkheid.