Fiction is obliged to stick to possibilities. Truth isn't.
- Mark Twain
Fictie is een feit. Er bestaan naast de ons bekende wereld talloze alternatieve werelden die ontsproten zijn aan de gedachten van al even talrijke creatieve geesten. Deze werelden worden bevolkt door figuren die we in onze wereld niet terugvinden en die in situaties verzeild raken die in onze wereld geen plaatsvinden. Maar stuk voor stuk zijn deze werelden opgebouwd uit dezelfde principes als waar onze wereld uit bestaat. Mark Twain, zelf een creatieve geest, bakent fictie af als 'noodzakelijk verbonden aan mogelijkheden', en slaat daarmee de spijker op zijn kop. Als we uitgaan van de door Ludwig Wittgenstein opgestelde theoretische logische ruimte, lijkt Twain een waterdichte uitspraak te hebben gedaan: fictie is beperkt door de logica. Wat niet gedacht kan worden, kan ook niet beschreven worden en kan dus niet bestaan in de logische ruimte. Ook fictie is onderhevig aan logica en bestaat dus in de logische ruimte. De grenzen zijn, volgens Wittgenstein, ondenkbaar, maar juist daarmee is de logische ruimte bepaald.
Wittgensteins grote bewondering voor Gottlob Frege, de bedenker van de moderne logica, blijkt uit zijn voortborduursels op diens filosofie. Frege's verhandeling over de door hem omschreven termen Sinn en Bedeutung, die betrekking hebben op woorden, namen en zinnen, beschrijft hoe het taalsysteem van de mens in elkaar steekt en hoe (een suggestie van) intersubjectiviteit kan bestaan. In "Über Sinn und Bedeutung" toont hij aan dat een zinsnede als 'Odysseus spoelde aan op Ithaka' wel een Sinn heeft, maar hoogstwaarschijnlijk geen Bedeutung, omdat Odysseus een fictionele figuur is en de naam 'Odysseus' dus niet kan refereren aan een object in de ontologie. De Bedeutung, zo stelt Frege, bepaalt de waarheidswaarde van een woord of zin, omdat enkel de verificatie met de werkelijkheid kan aantonen of iets waar is of niet. Hoe kan het dan zijn dat 'Odysseus' toch een Sinn heeft, of een achterliggende gedachte die door de mens begrepen wordt?
Er kan op verschillende niveaus gesproken worden over de feitelijke wereld of potentiële werelden. Een wereld waarin 'Odysseus' daadwerkelijk heeft bestaan (of bestaat) is een potentiële wereld. Echter, in de wereld waar wij in leven en constant aan refereren om woorden, namen en zinnen op waarheidswaarde te toetsen, leefde (of leeft) geen 'Odysseus' zoals die door Homerus in de "Ilias" wordt omschreven. Het is die omschrijving die de Sinn van 'Odysseus' creëert. Alle eigenschappen die in totaal de figuur 'Odysseus' vormen, of waarin 'Odysseus' uiteenvalt, zijn stuk voor stuk ontleend aan de huidige, feitelijke wereld. 'Odysseus' is een niet-feitelijke combinatie van feitelijke constituenten. Een analogie met Wittgensteins theorie van de logische ruimte ligt hier voor de hand: de logische ruimte bestaat respectievelijk uit Tatsachen, Sachverhalten en Gegenständen. Deze logische ruimte is oneindig, zo ook de mogelijkheden (met uitzondering van contradicties, die logisch worden uitgesloten). De constituenten waar 'Odysseus' in uiteenvalt zijn te vergelijken met Sachverhalten die een Tatsache vormen. 'Odysseus' is een Tatsache, zij het geen feitelijk geactualiseerde in onze wereld. Maar 'Odysseus' maakt wel deel uit van de werkelijkheid (zoals Wittgenstein die beschrijft), omdat we de gedachte achter 'Odysseus', dankzij de feitelijke Sachverhalten, kunnen vatten. ("Einen Satz verstehen, heisst, wissen was der Fall ist, wenn er wahr ist. (Man kann ihn also verstehen, ohne zu wissen, ob er wahr ist.) Man versteht ihn, wenn Man seine Bestandteile versteht." [TLP - 4.024]). 'Odysseus' bestaat dus, zij het slechts als gedachte, of Sinn. Dat er geen directe feitelijke referentie (of Bedeutung) is van 'Odysseus', is dan niet relevant, juist omdat het hier fictie betreft.
Er hoeft niet altijd direct gerefereerd te worden aan de feitelijke werkelijkheid. Het is voor de mens niet altijd relevant of er al dan niet sprake is van een Bedeutung. Toch kan het refereren aan niet feitelijk bestaande werelden weldegelijk een Bedeutung impliceren, al berust deze dan veelal op speculatie. In het geval van 'Odysseus' is er sprake van een dusdanig diep gewortelde fictionele Bedeutung dat de fictionele figuur een eigen leven leidt en aangehaald kan worden als symbool, voorbeeld of illustratie van een feitelijk voorval. Omdat deze fictionele figuur zo'n brede bekendheid geniet, benadert hij de ontologie. Hetzelfde geldt voor Sinterklaas. Bestaat Sinterklaas in de huidige werkelijkheid? Impliceert de man die wij verwelkomen en die zich vertoont in het openbaar werkelijk een Bedeutung? Of is hij een in de ontologie geïmplementeerde Sinn, die een Bedeutung slechts sterk suggereert? In de ogen van een kind zal 'Sinterklaas' een duidelijk oprechte Bedeutung hebben, maar voor de ouders van het kind slaat de Bedeutung eerder op 'Bram van der Vlugt in kostuum'. De Bedeutung van de Sint verschilt interperceptueel, als er van Bedeutung al sprake is. Zo is fictie slechts fictie wanneer de Bedeutung voor de interpretator niet direct relevant is. Het is niet zo dat we collectief naarstig zoeken naar de feitelijke referentie van een eigennaam, zoals die van 'Odysseus'. Derhalve is het ook niet relevant of 'Odysseus' waarheidswaarde heeft of niet, want we begrijpen wat er met 'Odysseus' bedoeld wordt. Begrip van de naam is voldoende om te kunnen functioneren in ons taalsysteem. De constituenten zijn altijd onderdeel van de ontologie en dat betekent dat er niets fictioneels kan worden geconstrueerd dat geen gedachte oproept, en dus is Sinn-loze fictie onmogelijk.
Er is altijd een ruimte, er is altijd tijd en er is altijd een vorm en altijd een kleur. Dat zijn de fundamenten van de cognitie, of met die fundamenten wel of niet feitelijke werelden worden samengesteld is slechts relevant wanneer de informatie die eruit voortkomt relevant is voor het functioneren van de mens in de maatschappij. Individuen die verdwalen in de fictie van J.R.R. Tolkien, en dat zo ver doortrekken in de feitelijke wereld dat ze lijken op te gaan in de Midden-Aarde en haar obscure bewoners, bewandelen een fijne grens tussen feit en fictie, maar plaatsen zich daarmee niet buiten de werkelijkheid. Hen zal hoogstens verweten worden de geldende normen van maatschappelijk functioneren met voeten te treden, maar in hoeverre is dat van belang voor de intersubjectiviteit binnen deze subcultuur? Verwerpen zij de feitelijke werkelijkheid, of verrijken zij haar juist?
De Sinn van fictie is afhankelijk van de interpretatie. In het geval van Roodkapje is er duidelijk sprake van een geïmplementeerd cultureel begrip dat staat voor een bekende combinatie van feiten, of Satzzeichen. Het is een teken of geheel van tekens waarmee we een gedachte kunnen communiceren. Roodkapje is een bekende gedachte met dito symboliek in de Westerse cultuur. Maar omdat Roodkapje niet deel uitmaakt van de feitelijke wereld (maar wel van de werkelijkheid) staat haar Sinn niet in steen gehouwen en kan ze vrij worden gemodelleerd. Dat maakt van Roodkapje, en van fictie in het algemeen, een uitermate geschikt middel om communicatie mee te illustreren. Communicatie is het creëren van of refereren aan beelden die direct of indirect betrekking hebben op de werkelijkheid of (ontologisch gefundeerde) fictie, al dan niet met een ethische dan wel esthetische motivatie. Is er dan überhaupt nog ruimte voor ware waanzin? Bestaat oprecht ongefundeerde onzin? Of ligt alles verankerd in de onontkoombare logische ruimte waar we allen deel van uitmaken en waar we de ons omringende potentiële werelden mee inkleuren? Wittgenstein stelt dat onlogica onmogelijk is. Denken en het uitdrukken van gedachten zijn in essentie gelijk, omdat denken uitdrukken is. Er zijn alleen beperkingen aan het talig uitdrukken van gedachten, en daarmee aan het denken. Dat denken is in alle contexten gebonden aan dezelfde regels en wetten. Maar de constituenten van Roodkapje zijn, binnen de logische ruimte, vrij ter interpretatie. Roodkapje is een metafoor, een parabel, of een allegorie. Tijdloze duidelijkheid is juist een obstakel. Een vrije interpretatie van Roodkapje sluit een andere interpretatie niet uit. Dat is ook de charme van fictie: het is vrij gemodelleerd naar de werkelijkheid en door de werkelijkheid vrij de interpreteren (zij het vanuit een variërende tijdgeest). Maar waarom kan het niet gewoon een verhaal zijn? Waarom moet er een moraal in zitten? En waarom is die moraal zo cryptisch verpakt en opgetrokken uit constituenten die niet aan een voor de hand liggende ontologie refereren? De reden is dat het eigenlijk andersom gebeurt: Sinn wordt op fictie geplakt naar de heersende moraal. De fictionele beeldtaal of metafoor kan met elk tijdperk mee en telkens een andere Sinn impliceren. Fictie heeft een tijdloze en amorfe Sinn, stricte Bedeutung zou fictie alleen maar tekort doen en beperken.
Fictie is universele folklore, gefundeerd op klassieke thema's als de strijd tussen goed en kwaad en edele moed versus trotse ijdelheid. De Sinn'en en (eventuele) Bedeutungen van fictionele personages zijn (hoewel vrijblijvend) tijdsgebonden en intercontextueel variabel. Ze kunnen allerhande referenties aannemen, naargelang de feitelijke werkelijkheid symbolisering behoeft. In tijden van 'new wars' of 'the second red scare' verschilt de symboliek van de Grote Boze Wolf; waar Roodkapje eerst staat voor de zonnewende, vertegenwoordigt ze later de 'coming of age' van pubermeisjes. Fictie illustreert de wereld, geeft dat kleine beetje metaforische kleur aan de doorlopend veranderende maatschappij, en laat zich Bedeutungsgewijs niet vastpinnen.