Eendimensionale mensen en hun kunst.

Een lezing ter gelegenheid van de tentoonstelling Printed Matters van street artist Shepard Fairey in Museum STRAAT in Amsterdam.

Goed dat u hier bent, en dapper ook. Want ik ga u iets vertellen over street art en Shepard Fairey. Misschien iets dat de powers that be in deze commerciële opgeleukte loods vol zogenaamde straatkunst niet willen horen, en u misschien ook niet, nadat u €18,50 entreegeld heeft betaald, en in dit geval €25, maar die luizige €6,50 euro zijn dan voor mij, en daarvoor mijn dank, ook namens mijn gezin, huisbaas en de belastingdienst.

Ik ben een activist. Ik vertel graag een opruiend verhaal. Ik heb niet de illusie dat ik de wereld daar beter mee maak, maar ik mag graag een beetje poken. Maar ik zet er mijn bestaanszekerheid — u heeft de troonrede vast ook gehoord — niet voor op het spel. Dus ik doe het met een knipoog. Als u iets onwelgevalligs hoort moet u dus vooral denken dat ik een grapje maak. Maar genoeg over mij. We gaan het hebben over serieuzere zaken.

Shepard Fairey houdt niet van mysteries in zijn kunst, zo lees ik op de website Creative by Nature. De symbolen die hij gebruikt moeten makkelijk te begrijpen zijn. Bij de tentoonstelling Printed Matters: Raise the Level hier in het STRAAT-museum maakte hij een “mural”, een wandschildering, van 14 bij 14 meter, met ook een aantal Nederlandse symbolen.

Misschien is het leuk om op te merken dat ik uit Culemborg kom. In Culemborg, Gelderse stad aan de rivier de Lek, staat het Centraal Boekhuis, tegenwoordig CB Logistics, omdat de mensen niet meer lezen. En op dat Centraal Boekhuis vond je van 1994 tot 2020 de grootste wandschildering van Nederland. De wandschildering komt me steeds meer propagandistisch voor, met een stralende rode zon (een rijzende, ik zie Mao en Marx voor mijn rijpende geestesoog) en een boeklezend meisje dat de zon ziet opgaan. Het werk van Peter van Ede was 34 bij 120 meter groot. Ik zeg was, want in 2020 is het Boekhuis verbouwd is is de schildering verdwenen achter een nieuw magazijn. Mensen lezen dan wel geen boeken meer, er worden altijd spullen verschoven. Dat is wat ze kapitalisme noemen. “The things you own end up owning you”, schreef Chuck Palahniuk in zijn verfilmde boek Fight Club.

En dat is ook precies waar Shepard Fairey de mosterd haalt. In 1989 begon hij een experiment dat tot op heden duurt. Een experiment met de kracht van het eenvoudige beeld, helemaal in de geest van de propaganda, zoals die in de jaren ’20 op papier is gezet door Edward Bernays, een neefje van Sigmund Freud. De retorische techniek laat zich eenvoudig samenvatten als volume, nabijheid en herhaling. Marketing en branding, waarmee de publieke ruimte volgelopen is, vertrouwen op een mantra dat luidt: “don’t sell the steak; sell the sizzle.” Bij Fairey moeten we ons voortdurend afvragen wat de steak is die achter de sizzle schuil gaat.

Het beeld kan, indien eenvoudig genoeg en consequent genoeg ingezet, een heel eigen leven gaan leiden. Het worden symbolen voor de gedachte achter dat beeld. Zoals de rode zon het beeld van de glorende nieuwe dag (met hoofdletters) aankondigt en dus het weg-met-het-oude inhaalt, en de zonnebloem het Chinese volk in het kielzog van de Grote Roerganger het kopje draait, op weg naar die glorieuze toekomst, zo dacht Shepard Fairey kritische dingen over de kapitalistische stand van zaken in zijn dagen. Het einde van die jaren ’80 was een periode van de straatkunst, street art, waarin de ontevreden burger met een spuitbus of een stift de stad als klachtenformulier gebruikte. Economische onrust, sociale onzekerheid en de opkomst van subculturen als punk en hiphop pookten het vuur van de street art behoorlijk op. De kern van de zaak was vooral politiek gemotiveerd. 

Shepard Fairey oriënteert zich al sinds 1989 op de politieke zaak, maar dan vooral de middelen waar de macht zich van bedient. Dan moet je inderdaad denken aan de propaganda van communisten in China en de Sovjetunie, maar vlak ook zeker die kapitalisten niet uit! Het was immers juist dat koude gevecht om de gunst van het publiek dat na de Tweede Wereldoorlog en tot de val van de Muur de wereld in zijn greep heeft gehad. (Om overigens recentelijk weer op te vlammen, maar dit is geen geopolitieke lezing.) Symbolen kunnen hele krachtige boodschappen in zich dragen. Boodschappen die verwijzen naar politieke ideeën. Echter, in tijden van kapitalistisch individualisme, is de samenhang niet zozeer het belangrijkste, als meer het uitstralen van je activistische gedachtengoed. Samenkomsten op zolderkamertjes zijn er niet meer bij. Illegale samizdats uitgeven, of ondergrondse activiteiten ter ondermijning van het regime, zijn veel te idealistisch in een wereld die voortdurend tegenculturen verstrekt en verkoopt. We kunnen wel zeggen dat het Amerikaanse liberalisme en de vrije markt ons voorziet van alles dat we nodig hebben, en we hoeven er alleen maar voor te betalen.

Dat geldt natuurlijk ook voor je protest. Ben je ergens tegen, dan hang je een speldje aan je revers of je voegt je tot een dresscode. De code die Fairey ons verstrekt past daar naadloos in, maar één ding klopt er niet: het symbool is leeg. Fairey’s symbolen slaan slechts terug op hun eigen symboolheid. Die symboolheid is eenvoudig te herkennen (ik zei het al) aan eenvoudige lijnen, een vereenvoudigde vorm en een zeer eenvoudige talige uiting. Beeld en woord komen samen in een uiterst propagandistisch geheel, maar het doel is niet evident. De betekenisrelatie tussen het symbool en waar het naar verwijst verdient nadere analyse. Hierbij moeten we de vader van de moderne taalkunde, Ferdinand de Saussure, om hulp vragen:

Saussure maakt een binaire of tweedelige indeling van het teken: signifiant en signifié. Het teken in zijn geheel (tekeneenheid) verwijst naar een buitentalige referent, naar een object in de werkelijkheid. Wat Saussure de betekenaar of significant (signifiant) noemt, is het concreet gerealiseerde teken (de uiterlijke vorm). De referent of significaat (signifié) is het mentale concept waarnaar de betekenaar/significant verwijst. De betekenis van het teken dient te worden onderscheiden van de buitentalige referent. Het is Saussure niet om de dingen in de wereld te doen, maar om de begrippen die in de langage aanwezig zijn. Betekenaar en betekenis vormen samen als tekeneenheid het basiselement van zijn taalkunde. Deze twee delen van het teken zijn voor hem even onscheidbaar als de twee zijden van een blad papier.

De status van het symbool (of de signifié) wordt bepaald door vier aspecten: context, taalgebruiker, tijd en code. Die code bepaalt de betekenis en de waarde van het symbool. Wij moeten ons in deze ruimte en op dit tijdstip dus begrijpen als sterk afwijkend van de genieter op straatniveau. Dat maakt ook dat de werken die hier in deze prachtige grote ruimte heel anders worden begrepen en genoten dan wanneer we er op straat langslopen. Sommigen van u zullen misschien vinden dat de unsollicited art practice (een ongevraagde kunsthandeling in de openbare ruimte) vandalisme is, terwijl een ander dat interpreteert als een gezonde tegenmacht. De Pieter Omtzigts van het publieke domein. Als je ervoor kiest om je eens niet aan de ongeschreven regels van het private eigendom te houden en zo hier en daar iets te slopen toon je aan hoe precair die balans is. Shepard Fairey gebruikt de balans tussen individu en massa en geeft ons een manier om ons als dissidenten tegen de grote bewegingen te keren juist door een nieuwe grote beweging te initiëren. Want dat is de kern van de zaak: Fairey’s werk betekent feitelijk niks. Het wordt betekenis verleend door wie het erin zoekt of wil leggen, maar de ironische boodschap die hij ons al 35 jaar brengt (OBEY! Gehoorzaam!) is precies wat we aan het doen zijn. Het verzet is ingekapseld door de markt, tegenbewegingen worden geneutraliseerd door het principe van de repressieve tolerantie.

Als burger in de stedelijke ruimte hebben we die mogelijkheden, als consument in een neoliberale marktoverheid dringen we zeer moeizaam door tot posities van invloed. Ontevreden burgers verzamelen zich onder de omgekeerde Nederlandse vlag, komen samen in protestbewegingen, maar weten alsnog uit elkaar te vallen om wissewasjes. Dat is het verdeel en heers-principe waar de democratie onder lijdt. Als iedereen een partij kan beginnen versnipper je het tegengeluid onder iedereen die denkt het beter te weten. En in zulke tijden leven we, want elke mening moet een podium krijgen. Het schrikbeeld aan de andere kant van het spectrum is de communistische dictator.

Fairey hanteert populistisch beeldmateriaal met een kapitalistische benadering. Dat daar een activistische boodschap in gepropageerd wordt maakt zijn kunstpraktijk nogal paradoxaal. Fairey zelf stelt dat zijn werk gebaseerd is op de fenomenologie van Martin Heidegger. De stickers en paste-ups van Fairey moesten de stadsgebruiker uit zijn dagelijkse routine doen ontwaken en alle andere visuele boodschappen te bevragen. Daarbij past Marshall McLuhan’s frase “the medium is the message”. In Faireys werk is dat evident: zijn OBEY gaat over onze gehoorzaamheid aan autoriteiten. Wie die autoriteit is wordt niet ingevuld, en het gaat er dan ook om dat we in dat vacuüm reddeloos verloren zijn, dat we die autoriteit wensen, maar dat we geen duidelijk antwoord krijgen. Dat OBEY (misschien ironisch) volgzaam wordt aangehangen spreekt boekdelen: het kan ons niet schelen wie die autoriteit is, als we maar meedoen.

Onze omgeving leert ons van alles over hoe we ons dienen te gedragen, en wat belangrijk is om te zien. Vervolgens moeten we iets doen met die informatie. Vanzelfsprekend leiden adverteerders ons graag, willen ze ons naar hun producten sturen. Daniel Buren had dat eind jaren ’60 al door. Hij codeerde of arceerde die delen van onze wereld die verondersteld worden een dergelijke waarde te hebben. Daar stammen ook zijn lijnenschilderijen uit. In de geest van 68, protest alom, past daar het werk van Buren en Fairey natuurlijk naadloos in. Buren is er intellectualistisch in, Fairey vaart op de ingesleten paadjes van de menselijke geest.

Fairey gebruikte de socialistisch realistische stijlkenmerken van 20e eeuwse propaganda om op te vallen, maar daar lag geen politieke boodschap in. Juist het ontbreken ervan maakte de beelden zo uniek en raadselachtig. Alsof Fairey met zijn beelden alleen een oppervlakkig ontwaken wilde veroorzaken dat geen verdere boodschap had, en bij het uitblijven van die boodschap ga je je als vanzelf afvragen waar je nu eigenlijk door gewekt bent. Het zien van zo’n OBEY-sticker was als het belletje van Pavlov: je systeem gaat aan, maar het beloofde blijft uit. Een holle daad van verzet. Wat is dan verzet precies, is de vraag die daar logischerwijs op volgt. Dat die sticker als rode vlag voor een communistisch stuk verdorven propaganda fungeerde maakt dat de toeschouwer op zijn hoede is, maar verdere prikkeling blijft uit. Dan heb je de aandacht, maar wat komt er in het gat van die ontvankelijkheid?

Deze experimenten gaan terug tot de jaren ’60, toen Daniel Buren reclameruimte aan het claimen was met arceringen. Daarmee wordt die ruimte dus anoniem en leeg, maar tegelijkertijd merk je op dat als je kijkt, je blijkbaar hebt moeten kijken, want zo is de ruimte ingericht. Onze blikken worden voortdurend geleid. In socialistische dictaturen naar de Grote Leider die alles beter zal maken, de toekomst ziet. In een (neo)liberale vrije markt-democratie wordt die blik geleid door wie het meest betaalt op die plek, op dat moment. Niets is dan ook treuriger dan een aankondiging op een A-locatie van de verhuurder van die plek dat je die plek nog kunt huren. En dat er zoveel mensen kijken. Ja, dat kijken, de aandacht, is moderne currency geworden, maar als er zoveel is om naar te kijken moet je toch van goede huize komen om die blik te vangen. Je moet weten waar je op moet letten, natuurlijk, maar als je kijkt moet je ook kritisch zijn op wat je ziet. Dat zijn de consumenten van de Faireys van het eerste uur misschien niet geweest. Of het is een ironische houding geweest die direct is verdwenen in het niets. Want als je niet zo bijdehand bent om je eigen ironie uit te venten, dan verdwijn je natuurlijk.

Toen George Bush werd verkozen tot president vond Fairey zijn politieke verontwaardiging. De oorlog in Irak en alle conflicten die erbij horen waren zijn reden om in te breken in de publieke ruimte en de hegemonie van commerciële adverteerders en overheidsboodschappen te doorbreken. Ondanks dat subversiviteit en de noodzaak tot disruptie van het publieke domein zijn voornaamste wapens en motieven waren had Fairey nooit in de gaten hoe goed hij het had, tot Bush Irak aanviel. Daarmee lijkt de leegte van zijn werk tot dan toe onderschreven door een werkelijke gevoelde leegte, een massale verdoving, murw geslagen door de commerciële beeldcultuur. Fairey zelf moest ook nog wakker worden.

In 2004 maakt Fairey de HOPE-poster voor Obama, waarmee hij hoopt bij te dragen aan een politieke ommekeer. Hoewel ook dat beeld sterk propagandistisch is en dat in een kapitalistisch Amerika een risico te noemen is, heeft de poster wel bijgedragen aan Obama’s overwinning.

Shepard Fairey is geen activist, zegt hij zelf. Maar hij produceert wel werk met een maatschappelijk oogmerk en doneert een deel van zijn opbrengst aan maatschappelijke goede doelen. Hij verkoopt veel en goed (en ook hier kunt u tot aanschaf overgaan) omdat zijn werk zo lekker toegankelijk is. Een aanschaf is om die reden geoorloofd dat het eventueel bijdraagt aan een betere wereld, maar een directe donatie doet dat natuurlijk beter. Want of Fairey nu een activist is of niet, street art hoort op straat, waar het van iedereen is, en niet in een galerie. STRAAT (met hoofdletters, dat is altijd beter) is een mooie springplank als uitstalling en educatief centrum, maar de echte verworvenheden van street art vindt u op straat met kleine letters. En zoek dan ook eens naar de kleine dingen, de sympathieke kleine tegengeluiden naar het gulzige kapitalistische monster dat u verzoekt om 18 euro entree.

Maar een campagne van dit formaat neerzetten kost dan ook veel geld. Je vindt OBEYs over de hele wereld, er is een risico op arrestatie, het materiaal moet bekostigd worden, de distributie moet gedaan worden… En daarom heb ik natuurlijk ook braaf mijn setje stickers gekocht in het winkeltje. En toch steekt me daar iets aan. Street art hoort op straat, hoort ongereguleerd, unsollicited en onvoorspelbaar te zijn. Deze uitgevente kant-en-klare afbeeldingen lijft mij in bij een soort corporale identiteit, een eenheid groter dan ikzelf ben, en dat is juist waar de street artists van het begin zich tegen hebben willen verzetten. Maar onvermijdelijk wordt de revolutie een instituut, ingekapseld door het kapitalistische systeem waar we maar zo moelijk vanaf komen. Een vriend van mij zegt dat kapitalisme de standaardvorm is van de mens. We drijven er steeds weer naar terug, ongeacht de pogingen om te reguleren of juist te dereguleren. Je ziet het hier gebeuren: een protest wordt een business, een verdienmodel. En ik, arme luizige burger, zit erin klem.

Frankfurter Schule: Herbert Marcuse / repressieve tolerantie

Hoe worden of maken mensen zich afhankelijk van een autoriteit? Wat doet de populaire cultuur hierin? De Frankfurter Schule ziet de populaire cultuur als de drager van ideologie. Inmiddels is duidelijk dat de arbeidersrevolutie maar niet uit gaat breken, maar dat de gewone mensen achter fascistische of communistische leiders aan loopt. Hoe maken we die arbeider vrij? Die is halverwege de 20e eeuw in toenemende mate onderdeel van het kapitalistisch systeem en prijst zich gelukkig met de vele soorten worst of smaken vla die hij kan kopen. Maar van echte vrijheid is natuurlijk geen sprake. De massa-cultuur, of populaire cultuur, is een systeem van manipulatie. Niet dat het door 1 kwade genius in elkaar is gezet, maar dat lijkt de neiging of de leuning van de mens. De arbeider krijgt het beter, heeft een weekend, kan een tv en een koelkast kopen, en daarmee verdwijnt de strijd op de achtergrond. Er is nog altijd ongelijkheid en onderdrukking, maar de arbeider profiteert van het systeem en raakt ingekapseld. Een bepaalde normering treedt op: shoppen bij H&M, Bijenkorf, uit drinken, zelfde muziek, een zekere nivellering. De verlangens en angsten gaan op elkaar lijken en het onderscheid wordt opgeheven. De revolutie is daarmee eigenlijk voltrokken! We kunnen allemaal naar Starbucks. De angel is uit het onderscheid. En bestaanszekerheid is gekoppeld aan het bestaan van de werkgever. Maar uiteindelijk zijn we allemaal wandelende reclamezuilen die behangen zijn met wenselijke / getolereerde signalen. Je kunt je onderscheiden in je elitarisme door de juiste stickers op je avatar te plakken.

Het totale omverwerpen is minder wenselijk nu, omdat de arbeider ingekapseld is en van dezelfde zaken profiteert. 

Horkheimer en Adorno schrijven over de cultuurindustrie, een samentrekking van uitersten, en dat die efficient wordt geproduceerd in Amerika (in hun dagen, 1947). Adorno is nota bene onderwerp van een muurschildering in Frankfurt. De Frankfurter Schule leunt op theorie die een combinatie is van Marx en Freud: hoe de massa en hoe de psyche werken. En die kennis van Freud zit ook weer in Bernays’ Public Relations, wat hij zelf bedenkt als een eufemisme voor propaganda in vredestijd. Propaganda heeft in de Eerste Wereldoorlog namelijk haar nut bewezen. Ook Adolf Hitler dacht dat Britse propaganda verantwoordelijk was geweest voor het verlies van Duitsland, de dalende moraal en onlusten.

In WO2 wordt hieruti lering getrokken. Joseph Goebbels gebruikt de ideeën van Bernays om de geest van de natie te smeden. Daarvoor zijn symbolen nodig. Een symbool dat we goed kennen. En sindsdien heeft elk conflict of elke macht zich bediend van de technieken van de PR / propaganda. Het manipuleren van een volksmassa is misschien nergens zo goed zichtbaar en zo schrijnend als in de manifestaties van het nationaal socialisme. (De angry mob bedreigt de democratie, en dat zien we vandaag weer gebeuren. En ook daar horen symbolen bij.) Na WO2 is er de Koude Oorlog, en die werd vooral uitgevochten op het mediafront, waarbij, zeker tot 1989, West-Europa onder de invloed van de VS komt te staan. Dat is niet ondanks door de CIA gefinancierde tours van Amerikaanse rockbands en moderne Amerikaanse kunst door Europa. Ik verzin dit niet, zo is het echt gegaan. Hier geldt dat de sturende aanwezigheid van Amerikaanse cultuur een sterke invloed heeft op de publieke opinie. 

Freud is psyche en driften, Marx is materiële en economische principes. Marxistische lezing van Freud, Freudiaanse lezing van Marx. Arbeiders overtuigen van materiële belangen leidt tot revolutie, maar Freud stelt dat mensen niet alleen door ratio worden gedreven. Verbeeldingen en verlangens drijven de mensen en nog meer voor groepen. De groep mobiliseren is de mens mobiliseren, want mensen zijn kuddedieren.

Edward Bernays zet in de Verenigde Staten, in de jaren ’20, een heel nieuw vakgebied op poten: marketing. Daarvoor leent hij inzichten van zijn oom Sigmund Freud. Met die kennis wist hij mensen te motiveren om dingen te willen die ze niet nodig hebben. Dat is de psychologie van de massa, niet van het individu. Daartussen bestaat een belangrijk verschil. Een econoom kan een individu zien als een rationeel agent, iemand die verstandige dingen doet. Maar elke dag weer kies ook ik voor mijn plezier en niet voor mijn verstand. Dat is de reden dat ik, terwijl ik dit tik, bier drink en chips eet op enkele uren van de deadline. Dat is omdat ik voortdurend afgeleid word door dingen die ik leuk vind. Niet die verstandig zijn. En als ik de groep waarin ik leef raadpleeg, of op die groep een bepaalde indruk wil maken, dan moet ik nog iets verder van mezelf vandaan denken en inschatten waar ik me mee kan onderscheiden, hoe ik mijn status in die groep kan opkrikken. Nu ben ik een eenzaam mens, dus ik kan me gemakkelijk verzetten tegen de onnozelheden die ik meisjes in groepjes zie doen. De sociale druk is op mij niet zo groot. Maar ik behang mezelf met dingen waarvan ik hoop dat ze op uw goedkeuring zullen rekenen. Dus ik doe dingen die niet per se nodig zijn, maar waar ik een zeker verlangen naar zou hebben. Dat verlangen om de dingen “goed” te doen, indruk te maken, is wat aan de basis van Shepard Faireys OBEY ligt. De massa, en wat ik denk dat die van mij wil, is irrationeel. De massageest is onredelijk en dierlijk. Gewone mensen worden gedreven door hun ruggegraten, niet door hun denkende vermogens. We zijn kuddedieren en we hebben uitgesproken verlangens. En begrijp je die verlangens, dan kun je de groep beheersen en controleren. Kun je dat, dan ben je steenrijk. Dan beheers je de fine art of separating people from their money. (Dat is een eufemisme voor het reclamevak.)

Verlangen is het fundament van de moderne wereld. Als we alles weg zouden doen dat we niet nodig hadden, wat hield je dan over? Ik weet dat ik hier dan niet had gestaan, want u kunt ook prima zonder mij. Met dank aan Bernays, dus. Wat onze driften en lusten zijn weet Shepard Fairey bloot te leggen via een methode die zich goed laat omschrijven als the medium is the message: “Because OBEY has no actual meaning, the various reactions and interpretations of those who view it reflect their personality and the nature of their sensibilities.” Het zelf, de mens als een happiness machine (in de woorden van Adam Curtis). En hoewel Freud door moderne wetenschappers niet meer als autoriteit wordt gezien zijn zijn ideeën nog altijd zeer aanwezig in de moderne wereld. Onze instinctieve driften, sporen van een dierlijk verleden, in het onderbewuste bepalen voor een groot deel ons gedrag. En als daar munt uit te slaan is kun je daar maar beter rekening mee houden. Daarom zijn social media beter in het doorgronden van de mens als consument dan economen ooit zullen worden. En een museum als STRAAT doet het ontzettend goed op social media.

Voor Bernays begint het met de sigaret, “torches of freedom”, die hij aan de man wist te brengen bij de vrouwen van de tijd door het gevoel van vrijheid te verkopen. En nog altijd staat ons het beeld bij van de Marlboro Man, in het wilde Amerikaanse landschap. Wat voelen we bij die sigaret? Ik kan het u niet zeggen, want ik rook niet. Maar ik heb wel mijn verslavingen. Op een zeker moment heb je genoeg, zou je zeggen. Maar in het Amerika van de jaren 20 en 30 was dat niet evident. Producten waren noodzakelijk, maar als je er één hebt hoef je er niet nog meer. Zou je zeggen. Maar marketing vertrouwt op het altijd hongerige repitelenbrein, het stukje dier in ons dat nooit genoeg van iets kan hebben. Amerika maakte de draai van een cultuur van behoeftes naar een cultuur van verlangens. Zo ben je nooit klaar met auto’s verkopen. Je belooft gewoon iets nieuws, en dat nieuwe is wat de consument wil. Kijk naar alle apparaten die we kopen, of de wegwerpkleding waar inmiddels zo’n economie omheen bestaat dat mensen die te weinig geld hebben voor dure kleding naar verhouding meer geld per kledingstuk uitgeven aan wegwerpkleding. Het klinkt paradoxaal, maar als je een jaar doet met een trui van 25 euro van de Primark of je doet 5 jaar met een trui van 100 euro van de Peek & Cloppenburg, welke is er dan goedkoper? Deze verlangens worden opgepookt door de opkomende media, waarin beelden worden verspreid van hoe je er in de moderne tijd bij hoort te lopen, waar je aan mee moet doen en waar je moet zijn. De wegwerppsychologie wint het van de duurzaamheid. Och ja, dat woord. Duurzaamheid. Dat is ook al zo inflatoir. Want wat is er nu duurzamer dan dingen niet kopen, of minder energie gebruiken? Nee, in plaats daarvan moeten we iets nieuws kopen dat duurzamer is dan het oude ding dat je nog hebt liggen. Als iemand op tv mij iets duurzaams probeert te verkopen, dan moet ik al op mijn hoede zijn.

Rationeel wereldbeeld en irrationaliteit: Rationaliteit is efficiency, het snel en effectief helpen van driften, oma in het verzorgingstehuis krijgen. Korte huisartsconsulten. Hoe komen we in die machine terecht? Dat is een irrationeel aspect, maar misschien snappen we niet goed wat rationeel precies is. Irrationeel betekent hier eigenlijk geoptimaliseerd en emotieloos. Dat is waar mens en maatschappij uit elkaar lopen: de mens heeft gevoel maar de maatschappij is een aan wetmatigheden ontleend bewegend ding. Het Frankfurter protest tegen rationalisme komt uit de manier waarop er met de joden is afgerekend in WO2. Soortgelijk modern voorbeeld is de rationaliteit van de wetenschappelijke laboratoriumbenadering van de coronacrisis. De media kwamen met cijfers, elke dag weer, om de crisis te meten. Die afmetingen, het bewijs van de meetbaarheid, tonen de rationele insteek. Adorno zou hier direct een link met de holocaust hebben kunnen maken. Terwijl het tegengeluid van coronacritici niet die cijfermatige benadering onderuit wilde halen, maar de taal en grammatica van de heersende macht overnam en met eigen methode tegen een al te rationeel beleid te protesteren. Meten is weten, maar dat is zuiver ratio. Hiertegen verzette Herbert Marcuse zich in de eendimensionale mens. Kritiek op de technologie, meten is weten, algoritmes in de social media, apparaten als fitbits. De quantified self is niet de qualified self.

Rebelse kleren kun je daar kopen. Rebelse kunst kun je hier bekijken. Echte rebellie kan niet. Mag niet. Tegenculturen worden speerpunten van het kapitalistische verdienmodel. Dat is waar treacle-down economics dus toch werkt.

Eendimensionaliteit, zoals Marcuse beschrijft, zou slaan op het gebrek aan een denkbaar alternatief voor de wereld. Want er zijn alternatieven, maar we doen het, willens en wetens, met wat we hebben. Mooi recent voorbeeld is: Rutte is een flapdrol maar wie moet het anders doen? Zo verandert er nooit iets, en die behoudende lijn is ingezet, voortgezet en verstevigd door een grotere beweging waar alles in is opgenomen. Zoals ook het tegengeluid van de street art hier in deze ruimte voor ons plezier en tegen betaling is uitgestald. De muurschildering om de hoek is een kunstwerk en geen tegenbeweging naar de hegemonie van branding en marketing, maar dat is wel de werkelijkheid in de straat, iets verderop, en zo goed als alle toeristen die je hier tegenkomt zijn hier vanwege late stage capitalism: het uitventen van Amsterdam als pelgrimsoord voor vrije geesten (die allemaal opgesloten zitten in hun eigen algoritme, op maat gemaakt door bedrijven via vrijwillig en eigenhandig overhandigde persoonlijke gegevens).

De vervreemding van het werk (en ook van het leven door alle merken die we in onze vrije tijd moeten najagen) is ingekapseld in het hele kapitalistische systeem. We zien dus door die vervreemding ook niet dat er een echte wereld is en een representatie ervan in eenvoudig hanteerbare korte beetjes, snacks, en we van snack naar snack lopen. Bijvoorbeeld in de mobiele telefoon. Al onze verslavingen houden ons op het pad dat we met zijn allen hebben ingelopen, dankzij de apparaten. Terwijl de wereld zoals we die kennen en waarin we leven snel verlaten is door bijvoorbeeld zonder telefoon intuïtief een vreemde stad te bewandelen. Dus niet alle toeristische tips volgen die Instagram je voert. Guy Debord zag dit gevaar al in de jaren 60 en bedacht de dérive. Laat je leiden door het toeval. Dat zou ik ook wel willen, maar ik zie me steeds weer gestuurd door antikapitalistische propaganda. Ik beken!


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *