Herman (1959 – 2021)

Allereerst moet me van het hart dat ik het een groot voorrecht vind hier te mogen zijn om Herman bij deze gelegenheid een laatste eer te bewijzen, maar dat ik niet weet of ik er de meest geschikte persoon voor ben. Toch ga ik het proberen. Bear with me. Ik lees de vijfde herschreven versie van deze eulogie en hij is nog steeds niet goed genoeg, vind ik.

Dan maar een gedicht. Van Hans Faverey, natuurlijk.

Eerst was er niets.

Daarna was er meer dan iets.

Toen bleek er te veel over;

tenslotte hield ik niets

meer over. Het begin

van het einde; 

En dan zijn we halverwege de pagina. Het gedicht ontstaat uit het wit van het papier en lost er ook weer in op. Het werk van Faverey wordt wel beschreven als “oefeningen in onthechting”. Zijn gedichten worden “verdwijnsels” genoemd. Faverey houdt zich bezig met fundamentele zijnsvragen, zonder ironie, hoogst abstract. De realiteit als zodanig bestaat niet, zegt Faverey. “De mensen trachten haar te vangen in een bouwwerk van woorden, wier betekenis alleen gedefinieerd kan worden met weer andere woorden, en zo verder.” We verdwalen in woorden. Maar straks meer Faverey.

Ik sta hier onder meer omdat ik door enkele van mijn collega’s met Herman word geassocieerd — om niet uitsluitend complimenteuze redenen. Toch vleit dat me, maar begrijpen doe ik het niet. Ik ben altijd enorm van Herman gecharmeerd geweest, maar van gelijkwaardigheid of een vriendschapsrelatie is mijns inziens nooit sprake geweest. En dat is ook helemaal niet erg. Ik ben een voorstander van de asymmetrische verstandhouding tussen docent en student. Toch heb ik in mijn omgang met Herman altijd wel de toenadering gezocht. Ik was altijd enorm nieuwsgierig naar zijn inzichten en ik liet me zijn wijsheid graag aanleunen. 

Toen ik in 2007 Liberal Arts & Sciences ging studeren was dat uit hunkering naar intellectuele verdieping. Ik kwam van het VWO en het HBO, was al wat bedaagd voor een eerstejaars, en ik nam een enorme leergierigheid mee — die, zo moet ik toegeven, wel een beetje werd gecompenseerd door waan en branie (in die volgorde).

Ik kom niet uit een geleerd nest. De rijkdom was alleszins geen geestelijke. Ik kon ze thuis niet uitleggen wat ik studeerde. Er was sprake van tolerantie in de cynische lezing: onverschilligheid. Ik zocht aansluiting en Herman rees op als een toegankelijk, slim, vriendelijk en grappig baken. Zo wilde ik ook zijn. (Mijn motieven zijn hierin wat pretentieuzer dan die van Herman ooit geweest zijn, vermoed ik, maar ik was jong en bladibla.) Herman wist alles, dacht ik. Ik dacht dat er geen letter gedrukt zou staan die Herman niet gelezen had. En niet alleen had hij die letters gelezen, hij had ze ook begrepen en onthouden.

Ik heb me altijd een nederige worm gevoeld naast de Grote Meester, maar juist omdat Herman daar niet zo mee bezig leek heeft die verhouding me positief gestimuleerd. Ondanks zijn intellectuele krachtpatserij was Herman heel benaderbaar. Niet de heremiet in de ivoren toren of de profeet op de berg die ik zelf soms dacht (en denk) te zijn, maar opvallend mededeelzaam en in zijn humor onnavolgbaar. Hij was heel grappig en dat vond-ie zelf ook. 

En hoewel die humor soms tegen het incorrecte aan schurkte, maakte dat hem alleen maar leuker. Postkoloniale discriminatie en racisme zijn natuurlijk heel erg, maar de nasi rames smaakte hem er niet minder om. Dat is een direct citaat. Het schaadt zijn glanzend blazoen evenwel niet, vind ik. Hij toont dat je een intellectueel en een mens tegelijk kan zijn.

“Het leven is een komedie voor degenen die denken en een tragedie voor degenen die voelen.”Met humor maakte Herman alles lichter, ook al was hij zelf een denkend en begrijpend zwaargewicht. Ik heb hem nooit op een onoprechtheid of een jantje-van-leiden kunnen betrappen. Zijn toewijding en enorme kennis en de schijnbare achteloosheid waarmee hij kunst, wereld en wetenschap met elkaar verbond was enorm inspirerend. Ik blijf ernaar streven.

Hij dacht dat ik veel las en ik dacht dat dat wel meeviel, maar ik glunderde. Ik wilde mezelf ook onderscheiden. Dat deed ik als een olifant in een porseleinkast, hongerige groupie die ik was. Met kleingeestige spitsvondigheden. Met slecht geïnformeerde polemiek. Slordig lezen en graaien in teksten. Om met Nietzsche te spreken “als een plunderende soldaat te werk gaan, eruit pikken wat je kunt gebruiken, wat overblijft vuil en verward maken en afgeven op het geheel.” (Maar al te menselijk, niet waar?)

Die plunderende soldaat in mij is de verdunde Herman die ik nu, docerend wat ik van Herman geleerd heb, aan mijn studenten toon. Ik vergoelijk dat door ze er herhaaldelijk aan te herinneren dat ze zelf een verantwoordelijkheid hebben in hun pogingen tot waarheidsvinding en dat ik daarin zowel kan inspireren als interrumperen. Herman was gestructureerd en kon tegelijk de zijpaden bewandelen. Hij had overal een sprekend voorbeeld bij. Ik ben veel wankeler. Ik ondergraaf mezelf voortdurend. Ik verlies de aandacht. Ik hoor mezelf praten. Ik vrees uiteindelijk dat wat ik aan het doen ben zinloos is.

Zin,… Ik moest erg aan Herman denken toen ik, een tijdje geleden alweer, Wees blij dat het leven geen zin heeft las, een bundeling essayistische columns van filosoof en psycholoog Jaap van Heerden. Ik heb het Herman kado willen doen, maar ik herinner me niet of dat ook gelukt is. Van Heerden verbaast zich erover dat hij tot een minderheid behoort als hij zegt dat het leven — godzijdank — geen zin heeft. “Iemand die zoiets zegt, heeft vast over het leven nagedacht en waarschijnlijk teveel gelezen,” kenschetst Van Heerden Herman. Als sterkste argument voert hij aan dat het wél weten van die zin het leven tot stilstand zou brengen. We bewegen ons door het leven dankzij de willekeur. Wie dat omarmt, zegt Van Heerden, “draagt de existentiële ontgoocheling met distinctie.” We hoeven — godzijdank — onze ideeën niet te toetsen aan de alles overkoepelende bedoeling van het leven. Dat staat ons toe sierlijke arabesken te trekken in onze levenslijnen, het pad te verlaten en eens goed door de berm te struinen.

Wat telt is de vaardigheid in het vinden van je eigen zinvolle ordening. Ons leven is een tekst die we naar eigen inzicht rangschikken. Faverey weer: “Als je zegt: het regent, en het regent inderdaad, dan heeft dat niets met elkaar te maken, het zijn afspraken. Een tekst rangschikt dingen die al bestaan anders.”

Het rangschikken, het zoeken en vinden van een rode draad of arabesk, is de levenstaak en daartoe liet ik me door Herman inspireren. Ik flirtte met het kledonisme, een oude Griekse vorm van waarzeggerij die de wil van de goden zoekt in willekeur en wanorde. Dat vlamde vorige week ineens weer op: op weg naar huis was ik ervan overtuigd Jaap van Heerden aan te zullen treffen in de boekenkast op Utrecht CS. (Ik vond Het Boek Estée van Alex Boogers. Ook leuk.)

Zin moet je maken. Voor jezelf en bij uitbreiding voor anderen, als docent bijvoorbeeld. Dat deed Herman voor mij en dat geef ik graag door, maar de voornaamste les die ik heb geleerd is dat er geen grotere bedoeling is dan de bedoeling die je zelf aanbrengt. Uiteindelijk lossen we op in het niets, hetzelfde niets waar we uit voortkomen, het wit van de pagina. Van Heerden: “Ieder die geboren wordt, heeft het eigenaardige voorrecht even op de wereld te zijn, het raadselachtige ervan te ervaren en er iets prettigs van te maken.” Daar past Van Heerden in Herman en Herman past weer in Hans Faverey.

Hermans proefschrift, Studied Flexibility: Categories and Types in Syntax and Semantics uit 1993 opent met Hans Favereys De chrysanten, uit dezelfde bundel als Eerst was er niets

De chrysanten,

die in de vaas op de tafel

bij het raam staan: dat

zijn niet de chrysanten

die bij het raam

op de tafel

in de vaas staan.

Herman gebruikte kunst, literatuur en poëzie in zijn onderwijs over wat wetenschap of kennis is. Kunst bevindt zich in het schemergebied tussen het algemene en het particuliere, de grote en de kleine waarheid. In zijn proefschrift gebruikt hij het om zijn onderwerp — ambiguïteit — via een poëtische kronkel voor de argeloze lezer toegankelijk te maken. Het lijkt ironisch, nee, ronduit kwaadaardig van Herman om die ambiguïteit tot onderwerp te verheffen, maar met Faverey begrijp ik het ineens beter (ook al is dat hele proefschrift verder totaal onleesbaar).

Studied Flexibility illustreert ook Hermans interesse in processen boven producten. Niet de woorden maar de omstandigheden daarvan zijn juist ook voor een interdisciplinair Roerganger als Herman essentieel. Dat geldt ook voor Faverey, die een poëtische gooi doet naar een absolute procesmatigheid. Zoals Faverey dicht over dichten spreekt Herman over kennis en wetenschap. De resultaten zijn niet zo belangrijk als — zelfs ondergeschikt aan — waar die resultaten vandaan komen, waar ze vervolgens heen gaan en hoe ze elkaar onderwijl beïnvloeden.

Ik sta wat dat betreft ‘onder directe invloed’, en dat heeft me gebracht waar en hoe ik nu ben (en straks ga zijn). Herman is, als een gedicht van Faverey, zelf verdwenen, maar niet tevergeefs. Daarin moet ik Jaap van Heerden helaas mededelen dat dat leven — godzijdank — zin heeft gehad, al is die relatief. 

Zo terugkijkend, op een voltooide Herman en een Bjorn in flux, haal ik er ook troost uit dat, Faverey indachtig, de realiteit als zodanig niet bestaat. Slechts een bouwwerk van woorden. En ook al is Herman er niet meer om me uit te leggen wat er staat, de woorden blijven. 

En een laatste terloopse correctie bleef helaas uit.

Quod erat demonstrandum.

… Er steekt een wind op die zich verheft

tot storm en nergens staat beschreven

in de boeken die zich nu sluiten.

… Zoals men wel vraagt

aan een visser die met niets terugkomt:

waar of de vis is. En dat hij antwoordt

zonder wrevel, zonder naijver:

de vis — die is in de zee.


Reacties

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *